28 oktober 2020

In Het Noordbrabants Museum is onlangs de tentoonstelling ‘Asjemenou’ geopend, over de Nederlandse populaire cultuur in 100 voorwerpen. Over de keuze valt te redetwisten, schrijft Koen Kleijn. Onderstaand artikel verscheen eerder in Museumtijdschrift 4.

De familietentoonstelling ‘Asjemenou!’ bevat honderd voorwerpen, bijzondere maar alledaagse zoals het museum het formuleert, die samen ‘de geschiedenis van de naoorlogse Nederlandse populaire cultuur vertellen’.
Het Noordbrabants Museum heeft ervaring met de cultuur van alledag; eerder maakte het de tentoonstellingen ‘Knus’ over de jaren vijftig, ‘Wauw’ over de jaren zeventig en ‘Gezin XXL’ over grote gezinnen. In de selectie van de objecten volgt men de succesvolle rubriek ‘Een geschiedenis van de Nederlandse popcultuur in 100 voorwerpen’ uit de Volkskrant. Daarin vatten de redacteuren het begrip ‘populaire cultuur’ losjes op.
Er zijn geen spelregels voor opname in de rubriek, zeggen ze, anders dan dat het om een concreet voorwerp moet gaan, dat staat voor een breder verhaal over de cultuur van Nederland. Er is geen sociologische of cultuurwetenschappelijke pretentie; het project is vooral gestoeld op de nostalgie en het wereldbeeld van de medewerkers van de krant. Bovendien weerspiegelt de selectie het idee dat in de Nederlandse samenleving het verschil tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur grotendeels is verdwenen. In Nederland laat een politicus zich voorstaan op zijn liefde voor Hazes, niet die voor Haydn. En daarbij: iedereen is dol op lijstjes.

De Dominomus
2005, Collectie Natuurhistorisch Museum Rotterdam
(foto: Annabel Miedema)

Flippo
Het lijstje van de Volkskrant is begrijpelijkerwijs zeer gevarieerd en het spreekt vanzelf dat je tegenover elke keuze een andere kunt zetten. Op de lijst staat de (opgezette) mus die in 2005 de Domino Day-wereldrecordpoging omvallende dominostenen verstoorde, maar ook de complete boekenreeks Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (1969-91) van historicus Loe de Jong. Verder de gouden medaille van zangeres Getty Kaspers, met de band Teach-In en het lied Ding-a-Dong winnares van het Eurovisie Songfestival in 1975 (wie wist dat je daar toen een medaille voor kreeg?), reclamepop Loeki de Leeuw, de PTT-brievenbus van ontwerpers Rob Parry en Emile Truijen uit 1957, de asbak van schrijver Willem Frederik Hermans, een flippo uit 1995 en de Oscar die regisseur Mike van Diem in 1998 kreeg voor de film Karakter.
Het is ondoenlijk om daarin iets van criteria of categorieën aan te wijzen, maar een paar ‘lijnen’ zijn er wel. Er zijn voorwerpen die in zichzelf niet bijzonder zijn, maar wel zijn verbonden met iemand die populair was: het drumstel van Golden Earring-lid Cesar Zuiderwijk, de schaatsen van Elfstedentochtwinnaar Evert van Benthem, de pet van ‘Ome Willem’, Edwin Rutte. Er zijn voorwerpen die als artistieke uiting of als succesvol design bekend werden – het boek Turks Fruit van Jan Wolkers, de Hema-konijnfluitketel van Nikolai Carels, het Tomado-rekje, de huisstijl van Schiphol. En dan zijn er voorwerpen die geen enkel artistiek belang hebben en zuiver uit commercieel oogpunt de wereld zijn ingestuurd – de flippo, de wuppie – en in miljoenen huishoudens zijn doorgedrongen.

Loeki de Leeuw,
© Geesink Studio

Tante Leen
Miljoenen huishoudens: dat lijkt een relevant criterium. De eerste betekenis van ‘populair’ is immers ‘algemeen geliefd’, al heeft het woord ook een negatieve lading, als in ‘voor het gewone volk’ of ‘al te joviaal’. Je zou denken: als iets tot de populaire cultuur hoort, zal het gros van de voorbijgangers op de Rotterdamse Coolsingel of de Amsterdamse Kalverstraat het moeten herkennen. Je kunt je echter afvragen of de Knotted Chair (1996) van Marcel Wanders dan wel in het rijtje thuishoort (wereldberoemd in kleine kring). Hetzelfde geldt voor de originele scripts van de televisieserie Oud geld, de openhaardvideo van Jan Dibbets of de Theo d’Or van Romana Vrede, de eerste zwarte actrice in de Nederlandse toneelgeschiedenis die deze hoogste acteeronderscheiding in 2017 kreeg. Als dat óók populaire cultuur is, waar is dan het dirigeerstokje van Bernard Haitink of de Koningin van de nacht-jurk van Christina Deutekom?
Deel van de lol van zo’n tentoonstelling is natuurlijk precies dit soort discussie.

Cassettebandje Philips (foto: Annabel Miedema)

Toch is er iets meer te zeggen over deze verzameling, die immers wordt gepresenteerd als ‘de geschiedenis van de naoorlogse Nederlandse populaire cultuur’ – niet als een geschiedenis. Om te beginnen is dit onmiskenbaar de keuze van een specifieke generatie Nederlanders: niet de babyboomers, geboren tussen 1945 en 1955, maar eerder de vijftigers en de vroege zestigers. De term ‘naoorlogs’ is dan ook veel te ruim: de samenstellers weten nog net wie Tante Leen was, maar van Eddy Christiani, Teddy Scholten of De Selvera’s hebben ze blijkbaar niet gehoord – ‘populaire muziek’ begint hier bij Venus (1969) van Shocking Blue.
Eerder dit jaar experimenteerde de NPO op initiatief van Paul Haenen en Matthijs van Nieuwkerk met Troost TV, uitzendingen van ‘legendarische’ televisieprogramma’s. Ook die kwamen vrijwel zonder uitzondering uit de jaren tachtig en negentig: Theo en Thea, Van Kooten en De Bie, Rembo & Rembo, André van Duin als Meneer Wijdbeens op bezoek bij Lee Towers. Ook dat was de keus van een generatie voor wie het verschil tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur inmiddels niet meer bestaat. Er zat veel verantwoorde VPRO-satire bij, maar ook verstrooiing waar hun welopgevoede ouders in de jaren tachtig en negentig nog hun neus voor ophaalden. André van Duin bij de TROS als Willempie, Flip Fluitketel of Ep Oorklep: lager kon het niveau van de vaderlandse cultuur niet dalen, zei beschaafd Nederland. Er bestond zelfs een woord voor die schandelijke banalisering van het televisieaanbod: vertrossing.
Wanneer het misprijzen voor het ‘volkse’ omsloeg in vrijmoedige, bijna emotionele waardering, is niet precies vast te stellen, maar vermoedelijk was de première van de André Hazes-documentaire Zij gelooft in mij op de openingsavond van documentairefestival IDFA in 1999 een keerpunt. De zuipende volkszanger bleek een man met een diep emotioneel reservoir. Daar hoefde de elite zich niet meer voor te schamen.

Zaaloverzicht ‘Asjemenou!’ in Het Noordbrabants Museum (foto: Jan-Kees Steenman)

De pil
Volkskrant-medewerkers zijn natuurlijk andere types dan redacteuren van Trouw of De Telegraaf en hun keuzes zijn, bewust of onbewust, gekleurd door een bepaald idee over wat de cultuur van Nederland bepaald heeft. Neem de keuze voor de verkiezingsposter van de Pacifistisch Socialistische Partij (PSP) uit 1971. Hendrik Jan Koldeweij fotografeerde daarvoor Saskia Holleman naakt in een weiland, staand voor een koe, en voegde alleen het woord ‘ontwapenend’ toe. Het was een provocerend beeld, dat woedende reacties opriep, maar dat ook door jonge VVD’ers graag op hun slaapkamermuur werd gehangen. Opvallend en zeker een symbool voor de vrijgevochten erotiek van de vroege jaren zeventig, maar was de poster ook werkelijk invloedrijk? Niet Saskia Holleman en haar koe waren de bevrijders van de vrouwelijke seksualiteit, dat was ‘de’ pil van fabrikant Organon uit Oss, uit 1962. En politieke winst leverde het affiche ook al niet op: bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1971 werd de PSP gehalveerd van vier naar twee zetels.
Als je ‘de geschiedenis van de naoorlogse Nederlandse populaire cultuur’ wilt vertellen, zou je dus in plaats van die PSP-poster misschien juist de uiterst succesvolle verkiezingsposter van het CDA kunnen tonen, met de ongemakkelijke grijns en de stoppelige kaak van Ruud Lubbers, die in 1986 zijn ‘karwei’ wilde afmaken en de langstzittende premier van Nederland werd.

Koen Kleijn is kunsthistoricus, journalist en hoofdredacteur van Ons Amsterdam

‘Asjemenou! De Nederlandse populaire cultuur in 100 voorwerpen’, t/m 24 januari, Het Noordbrabants Museum, ‘s-Hertogenbosch; di t/m zo 11-17; MK geldig; Let op: In verband met de huidige maatregelen rondom het coronavirus is een geldig ticket met tijdslot nodig om het museum te bezoeken: ticketboeken

Hoofdbeeld: zaaloverzicht ‘Asjemenou!’ in Het Noordbrabants Museum (foto: Jan-Kees Steenman)