In deze serie bespreken we elke maandag een kunstwerk dat is geïnspireerd op tradities en gebeurtenissen van de betreffende maand. Deel 33: Picasso’s portret van Stalin.

Wereldwijd wordt de dood van Pablo Picasso (1881-1973), vijftig jaar geleden, herdacht, ook in Museumtijdschrift 3. Vanwege de Dag van de Arbeid, maandag 1 mei, staan we ook stil bij zijn politieke overtuiging, een aspect dat in de vele necrologieën wat ondergesneeuwd is geraakt. In 1944 werd Picasso lid van de Franse Communistische Partij en een jaar later verklaarde hij: “Ik ben communist en mijn schilderijen zijn communistisch”.
Het was dan ook niet zo gek dat, toen Jozef Stalin in 1953 overleed, de Frans-communistische krant Les lettres françaises Picasso benaderde voor een portret, ter meerdere eer en glorie van de Sovjetdictator. Naar voorbeeld van een oude krantenfoto tekende Picasso een vereenvoudigde, wat naïef kijkende Stalin. Het partijbestuur was not amused en stuurde een delegatie naar Picasso’s atelier om verhaal te halen; hij zou de grote leider met een karikatuur hebben bespot. Picasso was op zijn beurt beledigd omdat zijn kunstwerk niet werd begrepen. Het kwam nooit meer helemaal goed tussen de kunstenaar en de partij, hoewel hij tot zijn dood lid bleef.
Door zijn omgeving werd daar nogal eens over geschamperd. Zo beweerde zijn kunsthandelaar Daniel-Henry Kahnweiler dat Picasso nooit een regel van Karl Marx had gelezen. Beroemd is ook de uitspraak van collega-schilder Salvador Dalí: “Picasso is een communist, ik evenmin”. Picasso zelf vatte zijn ideologische haatliefdeverhouding misschien het best samen, toen hij zei: “Ik heb me bij een familie aangesloten, en zoals elke familie is ook deze vol bagger.”