31 maart 2021
De cafés, restaurants en terrassen lonken al weken. Toch moeten we nog even geduld hebben. Robert-Jan Muller duikt daarom in de kunstgeschiedenis en vraagt zich af: in welke cafés kwamen beroemde kunstenaars als Picasso en Kandinsky over de vloer?
Gezellig thuis rond een pruttelende theeketel: deze groepsfoto, gemaakt in München in 1902 met schilder Wassily Kandinsky als lachend middelpunt, doet niet vermoeden dat je hier kijkt naar de geboorte van een nieuwe kunst voor de twintigste eeuw. ‘Phalanx’ noemden deze kunstenaars zich, een verwijzing in het Grieks naar stoottroepen – zeg maar avant-garde.

Phalanx Kunstschule, München in 1902. v.l.n.r. Wilhelm Hüsgen, Wassily Kandinsky, Marianne von Werefkin (?)
Een nieuwe eeuw was aangebroken, en daarbij hoorde een nieuw levensgevoel en een nieuwe kunst. De foto is waarschijnlijk gemaakt door schilder Gabriele Münter, Phalanx-lid en geliefde van Kandinsky, en in het rijke bezit van een moderne camera. En zo braaf als ze hier lijken, bleven de leden niet rond de theetafel zitten. Ze gingen wel degelijk ’s avonds uit, bij voorkeur naar het beruchte Elf Scharfrichter Cabaret in de bohémienwijk Schwabing. Tijdens de soirées daar traden op een kleine bühne kunstenaars en dichters op, soms poëtisch, soms venijnig. Na afloop volgde een beoordeling door elf ‘scherprechters’, die met hun messcherpe en geestige kritiek koppen konden laten rollen. De man links van Kandinsky op de foto, beeldhouwer Wilhelm Hüsgen, is een van die scherprechters.

Elf Scharfrichter, 1906, poster van houtsnede door Bruno Paul
Pablo Picasso
Ook in Barcelona was er in die jaren een plek waar kunstenaars de nieuwe eeuw bekokstoofden: het cabaret annex café Els Quatre Gats, in 1897 gesticht door de schilders Santiago Rusiñol en Ramon Casas. Wonderlijk genoeg zagen zij de renaissanceschilder El Greco, die zich eind zestiende eeuw in Spanje had gevestigd, met zijn expressieve verfstreek als wegbereider van een nieuwe schilderkunst voor hun eigen tijd. Zijn werk, dat in heel Spanje te zien was, werd een inspiratie voor deze kunstenaars en tevens voor de jonge Pablo Picasso, die aangestoken werd door de El Greco-koorts van die jaren. In Els Quatre Gats had de jonge Picasso in 1899 zijn eerste eenmanstentoonstelling.
Ook voor Kandinsky bleek de expressiviteit van El Greco een inspiratie. Diens ‘Christus in rode mantel’ (1577) werd in 1909 verworven voor de Münchense Alte Pinakothek en Kandinsky nam hem, als voorbeeld van vrije expressie, op in zijn Blaue Reiter Almanach van 1912.

Ramon Casas, ‘Ramon Casas en Pere Romeu i Borràs samen op een tandem’, 1897, schilderij uit café Els Quatre Gats, collectie Museu Nacional d’Art de Catalunya
Luchtige parodie
Een café kan een inspiratiebron zijn voor kunstenaars, maar tevens soelaas bieden. Dat overkwam de Duitse schilder Max Beckmann toen hij, in 1937 in eigen land entartet verklaard, datzelfde jaar naar Amsterdam verhuisde. Vanuit zijn woon- en atelieradres Rokin 85 keek hij uit op café Het Kaperschip aan de overkant op nummer 84. In zijn dagboek beschrijft Beckmann bezoeken aan de bar, samen met zijn vrouw Quappi. Hij viert er als banneling zijn 57e verjaardag en tevens het eenjarig bestaan van de bar.

Taverne Het kaperschip aan het Rokin, Amsterdam in 1941, collectie archief Beckmann
Het Kaperschip bevindt zich in een souterrain, en tijdens luchtaanvallen vlucht hij vanuit zijn atelier naar de overkant om in de bar te schuilen. Op 10 november 1941 schrijft hij: ‘Lekker bezig aan “Trapezewerker”, geel, violet. De ruiten trilden door de luchtdruk – Kaperschip’. En de volgende dag: ‘Aardbeving in Roemenië – sekt in Het Kaperschip – idiotie of irrationalisme?’ De bar is versierd met wandschilderingen van speelse nautische motieven als lachende vissen, flessenpost en, inderdaad, een kaperschip.
Beckmann, wiens onheilspellende voorstellingen zich nogal eens afspelen in schepen of op zee, ervoer wellicht die wanddecoratie als een luchtige parodie op zijn eigen schilderijen. Zijn tekening ‘Das entkleidete Café’ uit 1944 toont een humoristische blik op zijn mede-cafégangers. Beckmann verliet Nederland in 1948 en kwam nooit meer terug in Het Kaperschip.

Max Beckmann, ‘Das entkleidete Café, 1944, particuliere collectie
Dronkenschap
Gehechtheid aan je favoriete café kan ook anders lopen, getuige het einde van de kunstenaar en graficus Dirk Wiarda. Deze zakte in 1999 in elkaar op de stoep van zijn stamcafé De Pels, een populair kunstenaars- en schrijverscafé in de Amsterdamse Huidenstraat. Wiarda maakte twee prachtige kunstwerken met drinken en dronkenschap als onderwerp, inclusief de ongelukjes en het dubbel zien die ermee gepaard gaan. ‘Omgevallen glas’ en ‘Flessen en glazen’ (1996) zijn Wiarda’s ode aan De Pels.

Dirk Wiarda, ‘Omgevallen glas’ en ‘Fles en glazen’, 1996, litho, particuliere collectie
Chic en frauduleus
Heel wat chiquer ging het eraan toe in 1982, bij het diner in het Amstel Hotel dat het Stedelijk Museum gaf ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling van Julian Schnabel. Het is de tijd van goed verkopende galeries en snel geld. Stedelijk-directeur Edy de Wilde kijkt de fotograaf Ad Petersen aan, terwijl rechtsvoor Schnabel op de rug is te zien. Rechts van hem zit, nauwelijks zichtbaar, Mary Boone, Schnabels New Yorkse galeriehouder, in gesprek met de invloedrijke Britse kunsthandelaar Anthony d’Offay. Hetzelfde jaar zal Boone ook schilder Jean-Michel Basquiat in haar galerie opnemen. Een chic gezelschap, op het eerste gezicht.
Of niet echt? In 2019 werd Mary Boone veroordeeld tot twee en een half jaar cel wegens belastingfraude. En d’Offay werd in 2018 door verschillende vrouwen in de kunstwereld beschuldigd van seksueel overschrijdend gedrag. Hierop verbraken belangrijke Britse kunstinstellingen, onder meer Tate Modern, de relatie met hem.
De elf Scharfrichter hadden er wel raad mee geweten: kop eraf!

Diner in het Amstel Hotel ter ere van Julian Schnabel, 1982, © Ad Petersen