Wat doet een kunsthistoricus nu de musea nog dicht zijn? Criticus Kees Keijer reist af naar het Kröller-Müller Museum voor een gesprek met de restaurator van Jardin d’émail. Binnenkort is deze publiekslieveling van Jean Dubuffet weer toegankelijk voor het publiek na een grondige restauratie.
De beeldentuin van het Kröller-Müller Museum is vanwege de coronacrisis gesloten, maar twee schilders zijn druk bezig met de laatste werkzaamheden aan de restauratie van ‘Jardin d’émail’ van Jean Dubuffet (1901-1985). Afwisselend zittend op hun knieën of liggend op hun zij brengen twee vrouwen de laatste zwarte lijnen aan, die langs de grond aan de buitenkant van het kunstwerk lopen. En natuurlijk met minstens anderhalve meter afstand van elkaar.
Foto: Kees Keijer
Nieuwe laagjes
Het zwart-witte kunstwerk werd direct na de bouw in 1974 een publiekslieveling van het museum, maar na veertig jaar werd duidelijk dat het werk sterk te lijden heeft gehad onder weersinvloeden en honderdduizenden bezoekers. In 2016 werd besloten tot een grootscheepse restauratie.
Susanne Kensche, restaurator moderne kunst van het Kröller-Müller Museum, heeft het omvangrijke project geleid. “Een jaar na de opening waren er al problemen. De verflaag ging afbladderen en de verf was geler geworden. Niet lang daarna is het kunstwerk helemaal overgeschilderd en dat ging de afgelopen 45 jaar door.” Stukken die verweerd waren door de voetstappen van bezoekers of door weersinvloeden, kregen keer op keer een nieuw laagje. Kensche wilde graag terug naar het oorspronkelijke ontwerp.
Onderhuidse problemen
In november 1968 zag Rudi Oxenaar in een Parijse galerie een maquette van Dubuffet. De toenmalige directeur van Kröller-Müller Museum was gefascineerd door het ontwerp, dat hij een ‘ommuurde meditatietuin’ noemde. Hij vond dat zo’n artificiële tuin heel goed zou passen in het beeldenpark in Nationaal Park De Hoge Veluwe. Kensche: “In Parijs waren ze destijds ook bezig met een ander monumentaal werk van Dubuffet, ‘Villa Falbala’, dat zelfs vier keer zo groot is als ‘Jardin d’émail’. Dat was ons enige referentiepunt voor de restauratie, want daar hadden ze soortgelijke problemen als hier.”
Die problemen bevonden zich voor een groot deel onderhuids. “De hele constructie is van beton. Eigenlijk zit het heel goed in elkaar, maar er waren problemen met de afwatering.” In ‘Jardin d’émail’ zitten honderden meters pvc-buis verwerkt, die ervoor moesten zorgen dat het regenwater werd afgevoerd. Die buizen bleken beschadigd, waardoor het water al tientallen jaren in de betonnen constructie sijpelde. Dat leidde weer tot beschadigingen en scheuren. “We hebben nu bronboringen laten maken. Dat zijn buizen van 20 tot 25 meter diep die recht de grond ingaan en zo het regenwater afvoeren.”
KMM-directeur Rudi Oxenaar en Jean Dubuffet op de nog onvoltooide ‘Jardin d’émail’, 1974
Vloeiende lijnen
Door alle werkzaamheden was het oppervlak door de jaren heen veel ronder geworden. Oude verflagen werden verwijderd en een nieuwe laag spuitmortel maakte het oppervlak wat hoekiger van vorm. Uit archiefonderzoek bleek ook dat de lijnen die de afgelopen twintig jaar op het kunstwerk stonden niet helemaal klopten met het oorspronkelijke ontwerp. Bij de bouw ging men uit van de eerdergenoemde maquette, die zich ook in de collectie van het Kröller–Müller bevindt. De lijnen waren door de jaren heen steeds vloeiender geworden.
“Het is heel belangrijk dat ze met de kwast aangebracht worden, met een breedte tussen de acht en tien centimeter. We hebben veel contact gehad met Richard Dhoedt, die destijds de assistent van Dubuffet was. Hij is hier in 1974 geweest om de schilders uit te leggen hoe de lijnen gemaakt moesten worden.” De maquette diende als uitgangspunt voor de nieuwe lijnen. Een team van vijf restauratoren en decoratieschilders is bezig geweest om de oorspronkelijke lijnen zo dicht mogelijk te benaderen.
Het bladerdak van de ‘boom’ heeft, als enige onderdeel van het hele kunstwerk, nog de originele verflagen uit 1974. Foto: Kees Keijer
Verstopt
Er werd een speciale app gemaakt waarop de schilders konden inzoomen op details van de maquette. Twee jaar lang gebeurde dat in een enorme tent die over het kunstwerk was geplaatst. Zo kon ook tijdens slecht weer doorgewerkt worden. Sinds kort is de tent weg.
Het verhaal gaat dat Jean Dubuffet zich tijdens het diner ter gelegenheid van de opening heeft opgesloten in zijn eigen creatie, waar hij bij volle maan van zat te genieten. Kensche heeft na het weghalen van de tent ook even in haar eentje in de ‘Jardin d’émail’ gezeten. “Ik werd er echt blij van hoe we het hebben aangepakt. Nu zijn er nog een paar dingetjes die moeten gebeuren, maar als het helemaal klaar is zet ik mijn restauratorenbril af en kan ik er echt van genieten.”
Het museum opent naar verwachting weer op 1 juni voor publiek en volgt daarmee het landelijke beleid omtrent het coronavirus. Houd de website van het Kröller-Müller Museum in de gaten voor actuele informatie.
Hoofdbeeld: Jean Dubuffet, ‘Jardin d’émail’, 1974, foto: Kröller-Müller Museum