3 maart 2021

‘Het gedroomde museum’ heet de tentoonstelling rond Berlages Gemeentemuseum, het huidige Kunstmuseum Den Haag. Veel scheelde het niet of het museum was inderdaad een droom gebleven: het eerste ontwerp uit 1920 was te ambitieus, te groot en te duur. Daarmee schaart het zich achter de reeks gesneuvelde museumplannen in Nederland.

Het lijkt erop dat de bouwgeschiedenis van Nederlandse overheidsmusea vaak een variant is op de grap over die twee mannen die op reis gaan: ze gingen niet. De pogingen van twee achtereenvolgende museumdirecteuren, Wim Beeren en Rudi Fuchs, om een uitbreiding van het Stedelijk Museum Amsterdam te realiseren zijn daarvan het beruchtste voorbeeld. Vlak voor zijn vertrek als directeur zette Beeren, met zijn voorkeur voor een uitbreidingsontwerp van de Amerikaanse ster-architect Robert Venturi, zijn opvolger Fuchs in 1993 voor een fait accompli. De gemeente Amsterdam brak echter wegens de hoge kosten de besprekingen met Venturi af, waarna Fuchs zijn voorkeur voor de Portugese architect Alvaro Siza kenbaar maakte.
Maar ook Siza’s ontwerp werd na Fuchs’ vertrek uit het Stedelijk in 2003 geschrapt wegens dreigende kostenoverschrijdingen. De huidige ‘badkuip’ uit 2012 is door architectenbureau Benthem Crouwel zodanig aan het negentiende-eeuwse museumgebouw bevestigd, dat die zonder al te veel moeite weer verwijderd kan worden. De architecten, gewaarschuwd door de voorgeschiedenis, hielden blijkbaar rekening met ‘spijtopties’, zelfs na voltooiing van de bouw.

Ontwerpschetsen Alvaro Siza voor uitbreiding Stedelijk Museum 1995

Failliet
In Nederland verlopen opdrachten voor privémusea doorgaans met minder gedoe. Het leuke is dat de eigenaardigheden en/of particuliere belangstelling van de stichters er vaak aan verbonden zijn. En dat is vermakelijker dan eeuwige verhalen over kostenoverschrijdingen en tegenstribbelende gemeenteraden. De collectie van Museum More in Gorssel, van zakenman Hans Melchers, werd in 2009 zo’n beetje integraal overgenomen van de failliete Dirk Scheringa Bank. Het prestigieuze, maar onafgebouwde Scheringa Museum voor Realisme in Opmeer wordt nu een woonzorgcomplex.

In 2009 kwam de bouw van het Scheringa Museum in Opmeer stil te liggen na het faillissement van zijn DSB Bank, foto: Robert-Jan Muller

Orchideeënkas
In het Hedgehouse van Buitenplaats Kasteel Wijlre integreerde architect Wiel Arets in 2001 een kippenren en een orchideeënkas: het zijn de liefhebberijen van verzamelaarsechtpaar en opdrachtgevers Jo en Marlies Eyck. Verder in het verleden opende in 1938 het museum van Helene Kröller op de Hoge Veluwe onder architectuur van Henry van de Velde. Tijdens de opening van haar museum droeg mevrouw Kröller zwarte rouwkleding omdat kort daarvoor een van haar zoons plots dood was neergevallen op een straathoek in Uddel, toen hij daar de NSB-krant Volk en Vaderland uitventte. 

Hedge House (2001) bij Buitenplaats Kasteel Wijlre door architect Wiel Arets. Links: ‘De Berusting’ van Pieter Laurens Mol, 1983, rechts: kippenren

Volksverheffing
Misschien wel de meest avontuurlijke museumbedenker in Nederland was de negentiende-eeuwse kunstenaar, filosoof en wetenschapper met een naam als een feestslinger: David Pierre Giottin Humbert de Superville (1770-1849). In 1798 had hij zich tijdens een studieverblijf in Rome als jonge kunstenaar mee laten voeren in een revolutionair antipapisme. Als soldaat in het napoleontische leger was hij een jaar krijgsgevangene van de paus geweest. Terug in Nederland trof hij een land aan dat opkrabbelde na de napoleontische oorlogen, zowel economisch als cultureel.
Onze eerste koning, Lodewijk Napoleon (1806-1810), had als onderdeel van zijn voorgenomen koninklijk museum een omvangrijke verzameling gipsen afgietsels laten aanleggen van antieke beelden die zijn broer had geroofd in Rome. Humbert de Superville zag direct de didactische waarde in van de collectie, die na Lodewijks vertrek vergeten in Amsterdam verpieterde. In 1817 ontwierp hij een museum van gipsafgietsels, het Musée classique de la statuaire ancienne au moyen des jets en plâtre. Het zou een imposant museumgebouw worden voor culturele verheffing van het Nederlandse volk. Een speciale cirkelvormige wandelgang was bedoeld voor de educatie van kinderen door hun vader. 

Zelfportret van D.P.G. Humbert de Superville, datering onbekend, collectie Leids Prentenkabinet

Humbert de Supervilles ontwerp voor het Project Musée classique de la statuaire ancienne au moyen des jets en plâtre, 1818. De Apollo Belvédère werd door de kunstenaar ingetekend in het midden van de koepelzaal.

Te bombastisch
Natuurlijk bleef het museumplan steken in de werkelijkheid en praktische bezwaren. Maar Humbert de Superville nam de gipskopieën mee naar de wisselende locaties van het Leids Prentenkabinet, waarvan hij tot zijn dood directeur was. Na 1849 werd de helft ondergebracht bij de Amsterdamse Koninklijke Academie, de huidige Rijksakademie van beeldende kunsten, waar de afgietsels dienden als studiemateriaal voor studenten als Jan Toorop, Piet Mondriaan en Karel Appel. Humberts collectie staat er nog steeds grotendeels, een beetje verloren, in het Akademiegebouw aan de Sarphatistraat.
Berlages eerste ontwerp voor het Gemeentemuseum werd te bombastisch gevonden voor de vijfhonderd schilderijen en wat sculptuur in de Haagse museumcollectie. En zo was het ook met Humbert de Supervilles museum: te veel gebouw voor te weinig beelden. Van gips nog wel.

Verzameling gipskopieën van Humbert de Superville, collectie Rijksakademie, Amsterdam

Verzameling gipskopieën van Humbert de Superville in de Klassieke Academie voor Beeldende Kunst Groningen, langdurige bruikleen van de Rijksakademie, Amsterdam

Het gedroomde museum – Berlages Meesterwerk’ in Kunstmuseum Den Haag is te bezoeken zodra de musea hun deuren weer mogen openstellen voor publiek.

Hoofdbeeld: Erezaal Kunstmuseum Den Haag met werk van Bridget Riley, foto: Gerrit Schreurs