11 oktober 2023

Met zijn dochter Anne (16) bezoekt schrijver Pieter de Leeuw telkens een museum om haar kennis te laten maken met beeldende kunst. Omdat hij ervan overtuigd is dat kunst óók voor een puber van betekenis kan zijn. Op deze plek doet hij verslag van hun museumbezoeken. Lukt het hem om zijn dochter in contact te brengen met kunst?

Pieter de Leeuw met zijn dochter Anne

We staan voor een hoge kast waarin vier kleine prenten van de Japanse kunstenaar Hokusai (1760-1849) naast elkaar liggen. Ik haal opgelucht adem. Als je je hebt voorgenomen om je dochter met beeldende kunst in aanraking te brengen, ga je onwillekeurig op zoek naar de werken die je missie een beetje makkelijker maken. Die zo krachtig zijn dat de toeschouwer wel gegrepen moet worden. “Moet je kijken” zeg ik, wijzend op een prent waarop drie mannetjes aan het water zitten. Ik denk, je zult zien dat Anne gaat glimlachen zo, omdat het grappige mannetjes zijn en je toch iets van deernis voor ze voelt. Ze lijken zo kwetsbaar.
Ze staat naast me, ver voorovergebogen. Dat moet ook wel, de prenten liggen op kniehoogte uitgestald. Ik zie aan haar gezicht dat ze wil vragen waarom het hier zo donker is, maar ze zegt het niet. Het kan ook zijn dat het nog even uitstelt.
We zijn in Japanmuseum Sieboldhuis in Leiden. Ik dacht, hoe kan ik haar beter laten zien wat volgens mij de moeite waard is, dan haar mee te nemen naar werk dat ikzelf mooi vind. Op de begane grond bevinden zich de twee zalen waarin de vaste collectie van het museum is te zien. Het is er inderdaad nogal donker. En er is niet alleen kunst te zien, ook een flinke collectie opgezette dieren. Oog in oog met een otter vraagt Anne of zo’n beest eigenlijk wel museumwaardig is. Ik haal mijn schouders op en denk dat museumwaardig typisch een puberwoord is.

Prenten van Hokusai

De prenten van Hokusai liggen in de andere zaal. We bekijken ze allemaal.  Ik denk even dat ze haar roze pet afzet om ze beter te kunnen bekijken, maar als dat zo is, bedenkt ze zich. Met een zucht komt ze overeind. Een puber moet je niks vragen, maar ik doe het toch. “Wat vind je?’’ Even trekt ze haar wenkbrauwen op en daarna zegt ze: ” Ja, wel oké.” Op luchtige toon. Ik weet niet zeker of we nu een stapje hebben gezet, maar als het zo is, kan ik maar beter mijn mond houden. Anne loopt voor me uit door de lange gang naar de tuin waar we even voor het beeld van arts en verzamelaar Philipp Franz von Siebold blijven staan. Nu glimlacht ze wel.
Al heeft ze zich nog niet neergelegd bij het concept van een museum. Zeker in de eerste zaal waar opgezette dieren de toon voeren, blijft het voor haar de vraag waarom mensen hier naartoe komen. In het Mauritshuis zocht ze ook al tevergeefs naar een geldige reden, naar iets dat zo onverwacht was in de voorstelling van het schilderij dat het daarmee de verklaring gaf voor het eerbiedige geschuifel van de mensen om haar heen. Anne vindt een museum niet saai, maar onbegrijpelijk. Het zorgt ervoor dat ze zich in het begin een beetje opgelaten voelt, een tikje lacherig, omdat het niet klopt en het allemaal zo raar is. Gelukkig bevonden de prenten van Hokusai zich in de tweede zaal die we bezochten. De volgende keer, zo neem ik mij voor, zal ik met haar naar een groter museum gaan.
Even later zitten we op het terras van grand café Vlot. We bestellen een portie bitterballen. De zon schijnt. Ik heb zin om over Hokusai te praten. Ik wil haar vertellen dat hij zeldzaam bescheiden was, zo bescheiden dat toen hij wist dat hij ging sterven, 89 jaar oud, hij tegenover een jongere collega verzuchtte dat het hem helaas niet gegeven was om één keer in zijn leven een werkelijk goede prent te maken. En daarna wilde ik praten over de bescheidenheid van die mannetjes aan het water die zo getekend waren, dat het net was alsof ze wilden zeggen. Maar zo belangrijk zijn wij natuurlijk niet, dat weten we zelf ook wel. Ik zuchtte eens goed uit en hield mijn mond.