19 april 2023
Met haar interpretaties van berglandschappen speelt de Duitse kunstenaar Ulrike Heydenreich (1975) het wiskundig perspectief uit tegen de illusie van de kunst. Haar eerste museale solotentoonstelling vindt plaats in een passende locatie: Museum Panorama Mesdag Den Haag.

In een fabel vertelt de Argentijnse dichter Jorge-Luis Borges over een rijk waar de “kunst der cartografie zo’n hoge perfectie bereikte dat cartografen een dusdanig grote landkaart tekenden die de oppervlakte van het land geheel besloeg.” Zo vielen de kaart en het gebied als afbeelding en werkelijkheid samen… totdat zon en kou alles aan flarden scheurden. Ulrike Heydenreich op haar beurt gebruikte een fictieve landkaart die zij eerst caleidoscopisch vervormde en deze (zeefdruk) vervolgens tot harmonica opvouwde. Aan het eind van de expositie kunnen handige bezoekers zo’n landkaart met een origamitechniek in twaalf stappen tot ‘happertje’ vouwen.

Hoogwaardig zwart-wit
Als kunstenaar weet Heydenreich – ook letterlijk uitwaaierende – berglandschappen steeds andere gedaantes te geven. Ze vindt haar beeldmateriaal in antiquariaten. Daar selecteert ze negentiende-eeuwse getekende en gefotografeerde bergpanorama’s die in hoogwaardig, glanzend zwart-wit gedrukt zijn. Destijds dienden ze als houvast voor bergwandelaars, een toentertijd nieuw fenomeen. Wie in het dal woonde waagde zich namelijk niet gauw ‘daarboven’.
Die sensationele, eerste aanblik op de sneeuwtoppen, Neuland, versterkt Heydenreich door de afbeelding te bedekken onder half-doorzichtige lagen pergamijnpapier, bekend van de ouderwetse fotoalbums. In de wazige wolkenhemel borduurde ze een witte draadconstructie met kijklijnen die je blik sturen, maar die ook een gigantische bergkristal zou kunnen zijn. De nietige mensjes monteerde zij er vaardig in. Voor de serie Fundstücke vouwde ze een panoramakaart rond tot een kraagachtige waaier, bestaand uit meerdere kaarten die – zonder dat je het ziet – samen een fictieve berglandkaart vormen. Elders tekent ze op ‘panoramaringen’ van een meter doorsnee met fijn potlood eigen versies van bergtoppen, waar – zo weten we van de Duitse romantische dichter Goethe – altijd rust heerst.
Toch ontkent Heydenreich niet dat ze 21ste-eeuws is en bergen ook via het treinraampje observeert. Vanuit dat rijdende, schuine standpunt verschuift het perspectief continu. Ze weet deze situatie raak te treffen in verfijnde tekeningen die ze plaatst in deconstructivistisch gevouwen passe-partouts van driehonderd grams zwaar papier. En dat alles prijkt weer in een intiem kijkkastje.

Mesdag en Hockney
In een Wunderkammer-zaaltje staat een rond panorama-apparaat op wieltjes, dat Heydenreich als observatie-instrument voor een New Yorks (!) stadspanorama gebruikte. Ze besefte toen niet dat ook Hendrik Willem Mesdag een vergelijkbaar, verderop getoond apparaat gebruikte om zijn strandpanorama zonder optische vertekeningen uit te werken.
Heydenreichs optisch-wetenschappelijke werkwijze kennen we als kunstconcept van de jaren zeventig en tachtig. Kunstenaars als Richard Long en Hamish Fulton maakten lange natuurwandelingen en registreerden die met zwart-witfoto’s en meetkundige schema’s. Gewoon op zijn ateliervloer fotografeerde Jan Dibbets merkwaardige perspectief-correcties. Schilder David Hockney ontdekte dat wanneer je foto’s met elk een eigen verdwijnpunt aan en over elkaar legt, ze als totaal een natuurgetrouwe ruimtelijke sensatie oproepen. Onder Heydenreichs overeenkomstige analytische aanpak schuilt een gevoelsmatige natuurlyriek. Daarmee laat ze ons subtiel beseffen dat de schijnbaar onveranderlijke gletsjers door het opwarmende klimaat nu toch stilaan smelten.

De talloze vakantiekiekjes van de adembenemende bergen van de Alpen versneed ik ook tot een leuk geheel. Dat scheelde weer een stoffig album met fletse foto’s. Mijn eigen panorama, opgewaardeerd.