Het leven van verzamelaarsechtpaar Hans Heinrich en Carmen Thyssen-Bornemisza leest als een spannend verhaal. Nadat haar man in 2002 overleed, ging Carmen verder met het verzamelen van topstukken die niet onderdoen voor die van wereldberoemde musea. Zo’n 300 werken uit deze collectie worden nu getoond in Madrid. 

Sommige kunstmomenten blijven je bij, voor altijd. Ik beleefde zo’n moment in de zomer van 1986 aan het meer van Lugano, waar ik met een snelle watertaxi naar de barokke Villa Favorita werd gebracht. Als jonge student had ik begrepen dat daar in het park, in een uithoek van Zwitserland, een bijzondere particuliere kunstcollectie was te zien van een Duitse baron met de exotisch klinkende naam Thyssen-Bornemisza.
Veel publiek kwam er niet. Althans, ik was er destijds de enige bezoeker. De aanmeerplaats en het park achter het elegante smeedijzeren hek waren verlaten. Direct bij binnenkomst was het raak: twee schilderijen van El Greco flankeerden een monumentale trap. Verder was het kamer na kamer alsof ik door mijn handboek kunstgeschiedenis liep: van Jan van Eyck naar Titiaan, van Jeroen Bosch naar Rembrandt en van Holbein naar Rubens. De collectie hing er al sinds 1932, maar is pas zo’n veertig jaar later in haar geheel openbaar toegankelijk geworden.

Villa Favorita, foto: Franck Arciuolo via Wikimedia Commons

Biedstrijd
Was het omdat baron Hans Heinrich Thyssen was getrouwd, in 1985, met de Spaanse Carmen Cervera (zijn vijfde echtgenote), die zich sindsdien barones mocht noemen? Of omdat Spanje de beste ‘deal’ bood in een biedstrijd met onder meer Zwitserland en Nederland, het geboorteland van de baron? In ieder geval werd een paar jaar na mijn bezoek de nagenoeg complete kunstcollectie overgebracht van de Villa Favorita naar Madrid. Daar werd in 1992 het Thyssen-Bornemisza Museum geopend in het monumentale Paleis van Villahermosa.
Met 775 schilderijen van topkwaliteit was (en is) het museum een aanvulling van belang op het tegenoverliggende Prado Museum. De Spaanse staat nam de collectie in 1993 over en in 2002 overleed de baron. Wat op dat moment nog weinigen in de gaten hadden, was dat barones Carmen gestaag door bleef verzamelen in de geest van haar overleden echtgenoot. En ze stichtte een naar haarzelf genoemd museum, het Carmen Thyssen-Bornemisza Museum in het Andalusische Málaga.
En dan de onverwachte wending: afgelopen februari maakten de barones en de Spaanse staat een bijzondere overeenkomst bekend. Spanje least haar privécollectie voor een periode van vijftien jaar voor een huurprijs van jaarlijks 6,5 miljoen euro. Na die periode (en een totale huurprijs van zowat 100 miljoen euro) bezit de Spaanse staat echter nog niets, behalve het eerste recht om de collectie, die nu wordt geschat op 1,7 miljard euro, te verwerven. Het laat je beseffen dat de Nederlandse staat met zijn recente aankoop van Rembrandts ‘Vaandeldrager’ voor 175 miljoen wezenlijk bezit heeft toegevoegd aan de Collectie Nederland.
Carmen Thyssen heeft in de leaseperiode het recht drie werken te verkopen uit haar collectie, behalve het sleutelwerk ‘Mata Mua’ van Paul Gauguin. De barones bracht de onderhandelingen eerder in gevaar door enkele heimelijke verkopen, waaronder van Hopper, Degas en Monet. Direct na ondertekening van het contract toont het Madrileense Thyssen-Bornemisza Museum nu de ruim 300 schilderijen uit haar collectie. 

Paul Gauguin, Mata Mua, 1892

Goddelijke bestemming
En het is een feest voor het oog: je ziet er de beste (en uitzonderlijkste) werken van uiteenlopende schilders als Picasso, Van Gogh, Gauguin, Monet, Matisse, O’Keeffe, Canaletto, Van Goyen, Delaunay, Kandinsky, Gauguin en Toulouse-Lautrec. Daarnaast is er zorgvuldig gekozen voor schilders die tegenwoordig minder in de belangstelling staan, maar belangrijk waren voor de ontwikkeling van een stroming of individu. Zo zie je in de zaal van het impressionisme werken van Monets leermeester, de in Nederland te weinig geziene Eugène Boudin en van Johan Barthold Jongkind. En de bijrijder van Van Gogh is diens inspirator en leraar, de Haagse School-schilder Anton Mauve.
Bewonderenswaardig in de Thyssen-collectie is de uitdrukkelijke aandacht voor de Amerikaanse schilderkunst uit de negentiende en vroege twintigste eeuw. De Hudson River School van Thomas Cole en Frederic Edwin Church ziet het Amerikaanse landschap als een plek van goddelijke bestemming. Daar voegt Carmen Thyssen nu de namen van Amerikaanse landschapsschilders als Jasper Cropsey en Willam Tylee Ranney aan toe.

Childe Hassam, Fifth Avenue at Washington Square, New York, 1891

Kleurexplosies
Bevreemdend is Martin Johnson Heade, wiens ‘Orchid and Hummingbird near Waterfall’ uit 1902 niet in een Europees vakje is onder te brengen. En dat de Verenigde Staten tien jaar na de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-65) volop meedeed aan het impressionisme is hier minder bekend. Wie hoorde in Europa van Childe Hassam, wiens ‘Fifth Avenue at Washington Square’ uit 1891 kan wedijveren met Pisarro of Sisley? Of van Fredrick Carl Frieseke, wiens ‘Hollyhocks’ (1912-13) laat zien hoe een laat impressionisme en kleurgevoel tot uitbundige kleurexplosies kan leiden?
De vader van dat stedelijke Amerikaanse impressionisme is Winslow Homer. Zijn ‘Strandtafereel’ uit 1869 is in zijn precisie, kleurgebruik en tekenvirtuositeit, hoe klein van formaat ook, het fris-waterige alternatief voor de Haagse en Amsterdamse School uit dezelfde periode. Als de Spaanse staat over vijftien jaar niet over de brug komt, zullen ze wellicht naar de Verenigde Staten terug worden verkocht. Dat zou een groot verlies zijn, want deze collectie Amerikaanse kunst is de grootste in zijn soort in Europa. 

Winslow Homer, Beach Scene, 1869

Carmen Thyssen Collection, te zien in Museo Thyssen-Bornemisza, Madrid, toegang €13,00, www.museothyssen.org

Hoofdbeeld: Eugène Boudin, ‘La Touques à Saint-Arnoult’, 1895