29 april 2020

Als vaste columnist van Museumtijdschrift geeft Oek de Jong in elk nummer zijn kijk op kunst. In deze column, uit Museumtijdschrift nummer 3, schilder Henri Matisse en zijn enerverende leven in Nice. 

Op een heldere ochtend in februari kom ik in Nice op de boulevard en een paar seconden weet ik niet wat me overkomt. Dan besef ik dat het het licht en de lichtblauwe zee zijn die me overweldigen. Ik kan niet anders dan op een bank gaan zitten om ernaar te kijken. De zee is nog onrustig na de storm van gisteren en breekt met hoge golven op het keienstrand. Maar achter die golven straalt een doorschijnend lichtblauw. Hoe is het mogelijk dat het licht in februari al zo intens is, bijna te fel voor mijn ogen?
In de winter van 1917 ontdekte Matisse het licht van Nice. In een brief schreef hij: “Toen ik besefte dat ik elke ochtend dit licht weer zou zien, prees ik mezelf gelukkig.” Voortaan huurde hij elk jaar kamers in een hotel aan de boulevard. Er ontstond een reeks schilderijen waarop het hoge raam van de hotelkamer te zien is met daarbuiten het helle licht van Nice, de toppen van palmbomen en de zee. In 1921 huurde Matisse twee kamers in het Palais Caïs de Pierlas in de oude stad. Het staat er nog steeds. Het oogt als een Italiaans palazzo, smal en hoog, met okergeel pleisterwerk en frontons boven de ramen van de piano nobile. Het werd in 1699 in opdracht van de zeer aanzienlijke familie Caïs gebouwd. Het ligt vrijwel aan de boulevard en ziet uit op zee, de bocht van de baai en de rots waarop het kasteel van Nice lag. Op de vierde en bovenste verdieping is rondom het gebouw een smal balkon gelegd. Matisse verhuisde na enkele jaren naar die vierde verdieping omdat hij er een ruimer appartement kon krijgen, maar ongetwijfeld ook vanwege dat balkon en een glazen uitbouw die zijn atelier van licht voorzag. Er is een foto waarop hij op dat balkon staat met zijn kleinzoon op zijn arm, bij een kooi met vogels, en hem kust op zijn slaap.

Voor Matisse was Nice een hel, maar ook een paradijs.

Zeventien jaar werkte Matisse in dit toen al vervallen palazzo. Hij leefde er veelal alleen, gescheiden van vrouw en kinderen. De kamers had hij volgestouwd met wat hij nodig had voor zijn schilderijen: stoelen, tafels, tapijten, wandkleden, exotische gewaden, een kamerscherm met Arabische motieven, planten, en natuurlijk zijn schildersmaterialen. Zijn leven speelde zich af, aldus zijn biografe Hilary Spurling, op nauwelijks meer dan een vierkante kilometer. In de ochtend en de middag een schildersessie, meestal met van een van zijn modellen – straatarme maar mooie jonge vrouwen, die hij vaderlijk bejegende. Wanneer hij de trappen van het palazzo afliep en naar buiten ging, stond hij meteen in het gewoel van de bloemenmarkt op de Cours Saleya, met zijn cafés en restaurants. Liep hij door de poort van een laag en langgerekt gebouw, dan stond hij aan zee en zag de vissersboten op het strand. Ging hij de straatjes van het oude Nice in, dan liep hij door een Arabische soek met kleine, donkere winkels en werkplaatsen. ’s Avonds schreef hij brieven aan familie en vrienden. Om zich te ontspannen speelde hij viool. Na zijn vijftigste ontwikkelde Matisse een passie voor roeien en roeide in een licht bootje in de haven van Nice langs de zeeschepen. Ondertussen was hij wereldberoemd, maar hij hield de roem zoveel mogelijk op afstand.
Matisse offerde alles op aan het schilderen. Zijn huwelijk ontaardde in een tragedie. Zijn vrouw Amélie was jarenlang aan bed gekluisterd met psychosomatische klachten en herleefde pas na hun scheiding. Matisse vervreemdde ook van zijn kinderen. Achter het kalme en vriendelijke uiterlijk van de schilder – je denkt bij foto’s van de oudere Matisse aan een gezaghebbend arts of hoogleraar – ging een gekwelde en neurotische persoonlijkheid schuil. Nice was voor hem een paradijs: het licht, de kleuren en het mediterrane klimaat. Maar het was ook een hel: de eenzaamheid, elk schilderij een gevecht, hoe eenvoudig en vanzelfsprekend het er ook uitziet, en steeds hoger oplopende conflicten met zijn dierbaren, die hem zijn monomanie en egocentrisme verweten.

Matisse was een man die op zijn plek bleef. Hij had niets van een reiziger. Des te wonderlijker dat hij in 1930 een reis naar de Stille Zuidzee ondernam. Enige doel van die reis: het licht in de tropen. “Het voornaamste doel van mijn werk is de helderheid van het licht”, zei hij in een interview, “en ik wilde weten hoe het licht er aan de andere kant van de aarde uitziet.”
Van Tahiti voer hij naar steeds kleinere eilanden. Tenslotte zat hij op een koraalrif met zijn onderbenen in het water en keek door een emmer met glazen bodem naar de kleurige vissen. De kleuren bedwelmden hem, maar het meest nog het licht. Hij zei naderhand: “Het licht van de Grote Oceaan is iets uitzonderlijks. Het maakt je dronken, net als wanneer je een blik werpt in een gouden beker.”

Hoofdbeeld: Henri Matisse, ‘In het atelier in Nice’, 1929 (foto: M. Flynn/Alamy Stock Photo)