Als vaste columnist van Museumtijdschrift geeft Oek de Jong in elk nummer zijn kijk op kunst. In deze column, uit Museumtijdschrift nummer 4, een compleet lege Dam in Amsterdam.
Opeens lagen de straten in de Amsterdamse binnenstad er verlaten bij. Haast van de ene op de andere dag. Op weg naar mijn werk stak ik achter het Koninklijk Paleis de Nieuwezijds Voorburgwal over, een van de drukste punten in de stad, waar het uitkijken geblazen is. Nu had ik dat blindelings kunnen doen. Op de Dam werd mijn verbazing nog groter: het plein was leeg, compleet leeg. Geen trams die langs het Nationaal Monument schoven. Geen auto’s en trossen fietsers voor de stoplichten. Geen horden voetgangers op de zebrapaden. Geen toeristen die zichzelf met het paleis op de achtergrond vereeuwigden. Er waren zelfs heel weinig duiven te bekennen – omdat er geen mensen waren.
Een compleet lege Dam. Nooit eerder had ik het plein zo gezien, zelfs ’s nachts niet. Stil en leeg lag het daar in de schrale maartse zon. Het plein had weer allure: door de hoge gebouwen, sommige eerbiedwaardig, door zijn afmetingen en door de leegte. Mijn eerste associatie was een foto die hier in de Hongerwinter werd gemaakt. Toen was het niet een virus dat door de stad spookte en de mensen in hun huizen hield, toen waren het de ondervoeding, zwakte en uitputting. Er stierven die winter in Amsterdam duizenden mensen van de honger. Minutenlang stond ik over het lege plein te kijken. Ik voelde de dreiging, het ongewisse, maar ook genoot ik van de stilte en leegte om me heen.
Wat een schoonheid, wat een variatie, wat een rijkdom aan stijlen.
In de daaropvolgende weken bleef ik dat tijdens mijn schaarse wandelingen en fietstochtjes doen: genieten van een lege en stille stad. De hectiek was weg. De massa’s toeristen waren ook verdwenen. Ik hoefde niet op te letten in het verkeer, ik werd niet afgeleid door voorbijgangers, ik had meer ruimte in mijn hoofd. De lucht leek schoner, en was dat waarschijnlijk ook. Huizen en gebouwen waren niet langer alleen maar de achtergrond voor het stadsleven, ze traden nu zelf op de voorgrond. Ze verschenen me op een nieuwe manier. Wat een schoonheid, wat een variatie, wat een rijkdom aan stijlen. In Venetië was het water weer helder geworden. In Amsterdam zag ik huizen en gebouwen in een ongekende helderheid, terwijl ze me toch zo vertrouwd zijn.
Fotografen hebben altijd gehouden van lege straten. Schilders trouwens ook, denk aan Giorgio de Chirico of Carel Willink. Er hangt iets in die lege straten, op die lege pleinen: een mooi soort verlatenheid.
De bekendste fotograaf van lege straten is Eugène Atget (1857-1927). Hij was achtereenvolgens zoon van een wagenmaker, weeskind, in opleiding voor priester, bediende op een pakketboot, leerling op de toneelschool in Parijs, soldaat, acteur in rondreizende gezelschappen, altijd in de minste rollen, tot hij werd ontslagen, toen probeerde hij het als schilder, maar ook dat werd het niet en vanaf 1897 fotografeerde hij Parijs. Er was een groeiende belangstelling voor het oude Parijs, dat in hoog tempo verdween.
Atget fotografeerde het straatleven, het pittoreske Parijs. Maar zijn werk bestond vooral uit het fotograferen van straten en stegen, pleinen en binnenplaatsen, winkels en werkplaatsen, markten, bruggen, ziekenhuizen en kerkhoven. Hij deed dat dertig jaar lang, bij voorkeur in alle vroegte, als er nog vrijwel niemand op de been was. Buurt na buurt, arrondissement na arrondissement legde hij vast. Het resulteerde in tienduizenden foto’s van een lege en stille stad. Hij sjouwde een uitrusting met zich mee van ongeveer twintig kilo en verplaatste zich te voet en in de metro. Tienduizenden keren zette Atget zijn platencamera neer om alle hoeken en gaten van oud Parijs vast te leggen. Hij verkocht zijn foto’s voor een klein bedrag aan stedelijke archieven en musea. Vlak voor zijn dood werd hij ontdekt door de Amerikaanse fotografe Berenice Abbott en door de surrealisten, die meteen van zijn lege straten hielden.
Deze foto van Marie-Jeanne van Hövell tot Westerflier kwam ik tegen op internet. Hij deed me door de steenmassa van de gebouwen en de afwezigheid van mensen denken aan Atget en aan foto’s uit de Hongerwinter, toen het daar op die plek ook zo leeg kon zijn. De fotografe werkt meestal met een Hasselblad, maar maakte deze opname met haar iPhone, tijdens een van de eerste dagen van de quarantaine. Ik kom bijna elke dag langs die plek. Je ziet de voorkant van de Nieuwe Kerk en een zijgevel van het Koninklijk Paleis. De foto werd rond tien uur in de ochtend genomen. De zon komt net boven het paleis uit en het gebouw zelf werpt nog een lange schaduw. Omdat er geen mensen zijn, komt er ruimte om te kijken. De architectuur en de plek zelf beginnen te spreken. De foto prikkelt ook mijn verbeelding. Het is 2020, maar het zou ook, met voorbijgaan aan die paaltjes in de diepe schaduw, een ander tijdperk kunnen zijn, met zijn eigen onheil.