10 augustus 2021

Als vaste columnist van Museumtijdschrift geeft Oek de Jong in elk nummer zijn kijk op kunst. In zijn laatste column voor Museumtijdschrift, gepubliceerd in nummer 5, schrijft hij over Édouard Manet en de spanning tussen een oude en een nieuwe tijd. 

In de zomer van 1874 werkte Édouard Manet vlak buiten Parijs aan de Seine, geregeld ook met zijn jongere collega Claude Monet. Hij schilderde er dit tafereel van een man en vrouw in een zeilboot. Manet leunt in dit werk tegen het impressionisme aan, maar gelukkig verzaakt hij niet aan zijn talent voor het schilderen van figuren. De man en vrouw in de boot zijn niet vluchtig aangeduid, maar volledig uitgewerkt. Aan deze personages, niet aan een landschap of de weergave van het licht, ontleent het schilderij zijn betekenis. Het gaat om hem en haar. Dit beeld is ook niet in de openlucht geschilderd, zoals je van een impressionist verwacht. Zulke uitgewerkte figuren kun je alleen schilderen in het atelier.

Manet gebruikte de broer van zijn echtgenote, een robuuste Hollander met blonde snor, en een niet geïdentificeerde vrouw als model. Maar hij wilde geen portret schilderen. Hij wilde een nieuw aspect van het moderne leven laten zien: hoe Parijzenaars op zondag de stad uit trokken om in een van de voorsteden een boot te huren en er voor hun plezier mee op de Seine te varen. Eeuwenlang werden schepen uitsluitend gebruikt voor werk: de visser, de veerman, de koopman – zij gebruikten schepen. Alleen vorsten en hun hofhouding maakten tochtjes op het water. Maar in de tweede helft van de negentiende eeuw kwam de pleziervaart ook binnen het bereik van de welgestelde burgerij.

Manet schilderde een beeld van een nieuwe tijd. 

Manet schilderde een beeld van een nieuwe tijd. De man is naar negentiende-eeuwse maatstaven erg spaarzaam gekleed. Hij draagt alleen een hemd met korte mouwen en een zeilbroek. Op zijn hoofd een strohoed, hét symbool van vrije tijd en eropuit trekken. In Parijs droeg hij op straat nog een zwarte hoge hoed, een overhemd met stijve opstaande boord en stropdas en een jas met lange panden. Maar hier op het water heeft hij elke vorm van decorum achter zich gelaten. Je kunt al zijn lichaamsvormen zien in de weinig verhullende kleding. Mensen van de oude generatie bezagen hem met licht afgrijzen: wat een zedenverwildering!
De jonge vrouw die, achteroverleunend, dromerig voor zich uit staart, is minder vrijheid gegund. Zij draagt zelfs op het water nog een ingewikkelde hoed met voile, een tot haar voeten reikende jurk en waarschijnlijk ook de gebruikelijke laarsjes, niet het schoeisel waarop je je makkelijk beweegt in een boot. Ze is tot werkeloosheid gedoemd. Voor een jonge vrouw was het niet gepast om een boot te besturen. Maar ze draagt zo te zien geen korset meer. En het fatsoen verbood haar kennelijk niet langer om met een luchtig geklede man het water op te gaan.

Om het schilderij onder spanning te zetten, heeft Manet de tegenstelling tussen man en vrouw benadrukt. De man zeilt, hij zet zich schrap met zijn benen wijd uiteen, duwt tegen de helmstok en kijkt vooruit. Met zijn blote armen, hemd en linnen broek is hij vrij in zijn bewegingen. De vrouw is zijn tegenpool: ze is passief en niet gekleed op het zeilen in een kleine boot. Man en vrouw maken geen contact. Als zij naar elkaar hadden gekeken of geglimlacht, was dit een totaal ander beeld geweest. Maar zij kijken langs elkaar heen, elk in zijn eigen wereld. Voeg daarbij de opvallende afsnijdingen van het zeil en de boot (geïnspireerd op de Japanse houtsnedes die toen in de mode waren), de lege vuist van de man (waarmee hij oorspronkelijk de zeilschoot vasthield) en het weglaten van een achtergrond en de horizon. Zo wist Manet van een bepaald niet spectaculair motief toch een beeld te maken dat de aandacht trekt.

Ik herken in dit schilderij het begin van de moderniteit, van onze wereld. Toen ik rond mijn twintigste schrijvers uit de negentiende eeuw begon te lezen, moest ik daar moeite voor doen. De negentiende eeuw was ver weg. Ook de schilders uit die eeuw leken tot een andere tijd te behoren – behalve de impressionisten. Met hun werk voelde ik onmiddellijk een verbinding. Daar begon iets dat ik herkende.
Geleidelijk aan is door lezen, kijken en begrijpen die hele negentiende eeuw dichterbij gekomen. Het is en blijft de tijd waarin onze wereld zijn wortels heeft. In 1839 ontstond de fotografie, de aanzet tot onze beeldcultuur. Al eerder was de verbrandingsmotor uitgevonden, de basis van de autoindustrie. Ook dit schilderij van Manet is deel van onze wereld: door zijn vormgeving, maar vooral door de informele manier waarop die twee zijn afgebeeld. Ik lees romanschrijvers die deze twee ook kennen: Balzac en Zola, ik bewonder het werk van de man die hen schilderde, ik zou een gesprek met hen kunnen voeren, deels zelfs in het Nederlands, op die zondagmiddag op de Seine.

PS: Met dit bootje van Manet verdwijn ik uit het zicht van de lezers van Museumtijdschrift. Negen jaar heb ik met veel plezier mijn columns geschreven. Elk stuk was een kleine ontdekkingsreis. Het is nu tijd om een andere richting in te slaan, een nieuwe koers uit te zetten. Ik dank jullie, mijn vele lezers, voor jullie interesse.

Een aanzienlijk deel van de columns van Oek de Jong is, in herziene vorm, terug te vinden in de onlangs verschenen bundel ‘De magie van het beeld’, uitgegeven bij uitgeverij WBooks.

Hoofdbeeld: Édouard Manet, ‘En bateau’, 1874, olieverf op doek, 97 x 130 cm, Metropolitan Museum of Art, New York