30 november 2020

De negentiende-eeuwse tsaren waren gefascineerd door ridders en jonkvrouwen. De spectaculaire collectie middeleeuwse kunst die zij opbouwden is de komende maanden te zien in de Hermitage Amsterdam. Onderstaand artikel verscheen eerder in Museumtijdschrift 5.

In de elfde eeuw ontstaan als een rauwe en vaak bloederige oefening voor het echte hak- en snijwerk van de oorlog, ontwikkelde het riddertoernooi zich in de loop der eeuwen tot een geformaliseerd, zuiver ritueel schouwspel. In zo’n zogenoemde carrousel paradeerden ridders, gehuld in speciaal vervaardigde pronkpantsers, te paard in formatie voor hun publiek.
Vanwege zijn fascinatie voor het middeleeuws wapengekletter wilde tsaar Nicolaas I (1796-1855) de festiviteiten voor zijn 25-jarig huwelijk in 1842 luister bijzetten met een nagespeelde carrousel. Voor de keizerlijke familie echter geen ordinaire verkleedpartij met goedkope harnassen uit de feestwinkel en zelfgeknutselde speelgoedzwaarden. Al vanaf zijn tienerjaren had Nicolaas gretig antieke wapens en harnassen verzameld. In Tsarskoje Selo, het buitenverblijf van de tsaren, had hij een oud barokpaviljoen laten ombouwen tot een neogotisch kasteel compleet met vier slottorens – het Arsenaal – om zijn 15.000 stuks omvattende collectie te kunnen onderbrengen. Keuze genoeg, dus.

Tweeluik met scènes uit het Lijdensverhaal, Frankrijk, midden veertiende eeuw

Ideaalbeeld
Een fraai uitgedoste stoet van zestien ‘ridders’, onder hen de tsaar, vergezeld van zestien dames inclusief de tsarina, zou de bewuste dag vanaf het Arsenaal te paard vertrekken richting de keizerlijke residentie, het Alexanderpaleis. De Fransman Horace Vernet (1789-1863), als reizend historieschilder een soort beeldjournalist, maakte een schilderij van het evenement waarop het er allemaal heel lichtvoetig en elegant, en zelfs hoofs uitziet.
In werkelijkheid ging het er echter heel anders aan toe. De authentiek zestiende-eeuwse harnassen die voor de verkleedpartij waren uitgezocht, waren de Russische edellieden natuurlijk veel te klein. Deelnemers die zich er toch in hadden weten te wurmen, kregen het in de warme voorjaarszon flink benauwd. De paarden werden bang van de rammelende bepantsering van hun ruiters en provisorisch vastgezette stukken blik kletterden luidruchtig naar de grond. Om zijn klemmende vizier, dat alsmaar bleef dichtklappen, open te krijgen, schudde de tsaar voortdurend als een malle met zijn hoofd. Toen keizerin Alexandra, die als hoofse jonkvrouw het statige middelpunt van de ceremonie had moeten zijn, de slappe lach kreeg was de farce compleet.
Een debacle, maar in haar dagboek schrijft de tsarina met overduidelijk plezier over alle hilariteit die dat debacle veroorzaakte. En de hele mislukte carrousel ten spijt, de middeleeuwen werden aan het negentiende-eeuwse Russische keizerlijk hof met overgave geromantiseerd, net als in de rest van Europa. Lang beschouwd als duister, achterlijk en bijgelovig, beleefde het tijdperk vanaf het eind van de achttiende eeuw een grootse revival. Met een weloverwogen, genuanceerde en historisch onderbouwde herwaardering van de tien eeuwen die zich uitstrekten van het verval van het laat-Romeinse Rijk tot en met de bouw van de naar de hemel strevende kathedralen van de late gotiek en alles daartussenin, had dat weinig te maken. Maar waarmee dan wel? De middeleeuwen stonden voor een ideaalbeeld, een eenvoudige, oprechte en romantische tijd, waarin mannen nog echte mannen waren, de spreekwoordelijke ridder op het witte paard, en vrouwen ‘damsels in distress’, beeldschoon, onbereikbaar en daarom hoofs aanbeden.

Horace Vernet, ‘De carrousel van Tsarskoje Selo’, 1843

Paddenkophelm
Het negentiende-eeuwse verlangen naar zo’n grotendeels imaginair, idyllisch tijdperk had geen enkelvoudige achtergrond. De negentiende eeuw was de eeuw van het nationalisme in West-Europa en die beweging zocht zijn roemruchte voorbeelden niet langer in het Middellandse-Zeegebied, in de klassieke oudheid, maar in de eigen, middeleeuwse historie. De negentiende eeuw was ook de eeuw van de industriële revolutie, met zijn zielloze, goedkope massaproductie. Die stak maar bleek af tegen het superieur en uniek geachte handwerk van de middeleeuwen.
Lang genoeg geleden voor een waas van mysterie, maar niet lang genoeg geleden om helemaal vreemd te zijn, leenden de middeleeuwen zich uitstekend voor allerlei vormen van escapisme. Van de nog altijd populaire ridderromans van Sir Walter Scott – Ivanhoe! – tot de vele neogotische bouwwerken of een opera als Prins Igor, van de Russische componist Aleksandr Borodin, gebaseerd op een twaalfde-eeuws episch gedicht: ook in de kunsten vierden de middeleeuwen hoogtij.
Met de welhaast onbeperkte rijkdommen waarover de keizerlijke familie kon beschikken, gaven ook de Romanovs zich volop over aan de middeleeuwenrage. Het bezorgde Nicolaas I – die van het klepperende vizier – zelfs de bijnaam van ‘de ridderlijke tsaar’. Diners en ontvangsten hield deze monarch in de ridderzaal van zijn neogotische Arsenaal in Tsarskoje Selo en voor je geestesoog zie je de gasten toch licht bedrukt plaatsnemen tussen de drie rijen dik uitgestalde harnassen, geschut en steekwapens. Het harnas van keizer Karel V, de Spaans-Nederlandse heerser van ‘het rijk waar de zon nooit onderging’, een fantastische ceremoniële stormhoed gemaakt door dé Italiaanse harnasmaker van de zestiende eeuw, Filippo Negroli, of een demonisch vormgegeven harnas met een zogenoemde paddenkophelm: uit heel Europa liet Nicolaas het meest tot zijn verbeelding sprekende wapentuig aanrukken.

Toernooiharnas, Neurenberg, 1500-20

Wereldklasse
Veel van de vandaag vermaarde verzamelingen van middeleeuwse kunstvoorwerpen – denk aan het Antwerpse museum Mayer van den Bergh of het Musée de Cluny in Parijs – werden bijeengebracht in de met de middeleeuwen geobsedeerde negentiende eeuw. En misschien wel de meest fabelachtige privécollectie was die van prins Aleksandr Bazilevski (1829-1899) en zijn vrouw Olga Bachmeteva (1837-1912). Op een aquarel van de Russische schilder Vasili Veresjtsjagin zien we Bazilevski, te midden van zijn pronkstukken in zijn Parijse huis aan de Rue Blanche ontspannen een krantje lezen. Een uiterst zeldzaam twaalfde-eeuws reliekenkistje uit Limoges, een klein ivoren tweeluik met verfijnd gesneden scènes uit het lijdensverhaal van Christus of een metershoge getordeerde marmeren zuil van cosmatenwerk uit de dertiende eeuw: op het schilderij zijn de voorwerpen die het echtpaar Bazilevski bezat allemaal uitstekend herkenbaar.
Het nieuws dat de collectie geveild zou worden, in 1884, naar later bleek omdat Olga van haar schuinsmarcheerder van een man wilde scheiden, veroorzaakte flinke commotie in de Europese kunstwereld. En die commotie werd nog veel groter toen vlak voor de veiling bleek dat tsaar Alexander III de hele collectie in één keer had weggekaapt. Per telegram had hij voor de verzameling – zo’n 750 objecten – een recordbedrag van vijfenhalf miljoen Franse frank geboden. Omgerekend zou dat nu zo’n dertig miljoen euro bedragen, en dat is nog zonder de mettertijd flink toegenomen zeldzaamheidswaarde mee te nemen. In Sint-Petersburg werd de Bazilevski-collectie samengevoegd met die van Alexanders grootvader, Nicolaas I, die vanuit het Arsenaal in Tsarskoje Selo ook naar de Hermitage werd overgebracht. Aangevuld met het bezit van eerdere tsaren, maar ook met nieuwe aanwinsten, zoals die van een van de fraaist verluchte exemplaren van de hoofse Roman de la Rose, gemaakt rond 1490, had het latere museum een verzameling middeleeuwse kunst van wereldkwaliteit onder dak. Wat daarvan straks in de Amsterdamse dependance van de Hermitage te zien zijn zal, zijn topstukken zoals een unieke zestiende-eeuwse herautenrok. Van alle middeleeuwse ridderrituelen was de heraut de ceremoniemeester en tegelijkertijd de hoeder van de heraldiek of wapenkunde, een tamelijk hermetische wetenschap. Daarmee functioneerde die als een middel om het laaggeboren rapalje te onderscheiden van de ingewijden, de adel. Voor een tentoonstelling rond het hof van de tsaar – ‘Romanovs in de ban van de ridders’ – is het bepaald toepasselijk. 

Vasili Veresjtsjagin, ‘Aleksandr Bazillevski in zijn herenhuis in Parijs’, 1870

Herenigd
De collectie van de Russische Hermitage kwam niet ongeschonden door de Russische Revolutie. En omdat het jonge Sovjetregime dringend om geld verlegen zat, werden er tussen 1928 en 1932 nogal wat kunstwerken naar het buitenland verkocht, ook uit de voormalige Bazilevski-collectie. Een verguld zilveren reliekbuste van de Heilige Thecla uit de late dertiende of vroege veertiende eeuw bijvoorbeeld, kwam via de nodige omwegen, onder andere het Führermuseum in Linz, in het Rijksmuseum terecht. Hoe mooi is het dan dat deze schrijn in de tentoonstelling in de Hermitage Amsterdam weer voor even samen met de andere stukken van tsaar Alexander III te zien is. 

Reliekbuste van de Heilige Thecla, Straatsburg, ca. 1290-1300 en/of 1325-50, bruikleen van het Rijksmuseum, Amsterdam

Romanovs in de ban van de ridders’, t/m 31 juli in Hermitage Amsterdam, Amsterdam, MK geldig, www.hermitage.nl

Dit artikel verscheen eerder in Museumtijdschrift 5. Klik hier om het nummer te bestellen.

Hoofdbeeld: Reliekenkistje met afbeeldingen van heiligen, Limoges, eind twaalfde eeuw