24 september 2025

In het zeventiende-eeuwse Friesland zijn meerdere schilders actief, maar één springt eruit: Wybrand de Geest. Bijna een halve eeuw portretteert hij de elite en groeit uit tot officieus hofkunstenaar van het noorden. Het Fries Museum toont een overzicht van zijn werk – en zijn schilderproductie blijkt, afgezien van de Friese wortels van zijn opdrachtgevers, allesbehalve ‘provinciaal’.

Wybrand de Geest, ‘Zelfportret’, 1629
Wybrand de Geest, ‘Zelfportret’, 1629

Aan het eind van zijn lange carrière schrijft Wybrand de Geest (1592-1663/65) in 1661 aan zijn opdrachtgever Agatha Tjaerda van Starckenborgh dat schilderkunst niet aan de gewone man is besteed. Het zou “rozen voor de zwijnen” zijn. De adel koestert schilderijen alsof het juwelen zijn. Dat geldt voor (voorouder)portretten in het bijzonder: voor adellijke families is een zichtbare lange familielijn het bewijs van goede komaf. Voor De Geest, portretschilder pur sang, betekende het uitbreiden van zulke galerijen een constante stroom opdrachten.

Een spottend versje over de liefde van collega Wouter Crabeth uit 1615 in het ‘album amicorum’ van Wybrand de Geest
Een spottend versje over de liefde van collega Wouter Crabeth uit 1615 in het ‘album amicorum’ van Wybrand de Geest

Vorming en vriendenboek
De rijke overzichtstentoonstelling in het Fries Museum toont hoe Wybrand de Geest vroeg zijn talent ontwikkelt en zijn weg vindt naar een succesvolle carrière. Na de Latijnse school en zijn eerste schilderlessen in Leeuwarden, toont hij al jong zelfbewustzijn en pragmatisme. In 1611 begint hij een ‘album amicorum’, een vriendenboek, waarin hij bijdragen van anderen verzamelde. Het biedt inzicht in zijn netwerk en ook een inkijkje in de lange reis die hij zal maken. Dankzij de bijdragen van zijn vrienden leest het als een soort zeventiende-eeuwse versie van de reisapp Polarsteps. Het ligt in de tentoonstelling op een van de eerste pagina’s opengeslagen, maar is door de bezoeker via een scherm door te bladeren.

Rond 1612 gaat De Geest naar Utrecht om zijn opleiding af te ronden bij Abraham Bloemaert, die samen met Paulus Moreelse net een tekenschool heeft opgericht, een vooruitstrevend initiatief voor die tijd. Vooral Moreelse oefent blijvende invloed uit op zijn portretkunst.

Wybrand de Geest, ‘Maria Magdalena in extase, naar Caravaggio’, 1620
Wybrand de Geest, ‘Maria Magdalena in extase, naar Caravaggio’, 1620

Grand Tour
In 1614 vertrekt De Geest naar Rome, vermoedelijk op aansporing van zijn leermeester Bloemaert. Daar ontmoet hij tal van Nederlandstalige kunstenaars en ontstaat het genootschap De Bentvueghels. De Geest sluit zich niet officieel aan, maar krijgt wel de bijnaam de ‘Friessche adelaar’. Waar latere leden vaak schertsende aliassen dragen, lijkt dit voor hem eerder een compliment. Mogelijk verwijst de naam naar zijn familiewapen met een opvliegende duif – een symbool dat, gezien zijn achternaam, ook aan de Heilige Geest kan doen denken. De duif tot adelaar verheffen kan dan zowel eerbetoon als plagerij zijn geweest.

Hoe De Geest zijn lange buitenlandse verblijf financiert is niet duidelijk, het zal met schilderopdrachten zijn geweest. Uit zijn jaren in het buitenland is vrijwel niets bewaard gebleven, op één werk na: een kopie uit 1620 naar Caravaggio’s Maria Magdalena in extase, kort voor de opening van de tentoonstelling verworven door het Fries Museum. Dit oudst gedateerde werk is ook meteen het enige niet-portret in zijn oeuvre.

Zaaloverzicht ‘Wybrand de Geest’, foto Ruben van Vliet
Zaaloverzicht ‘Wybrand de Geest’, foto Ruben van Vliet

Terug in Leeuwarden
Na zijn terugkeer in 1620 maakt De Geest indruk met een weelderig familieportret van de patriciërsfamilie Verspeeck. De stroom adellijke opdrachtgevers volgt snel, tot aan de lokale stadhouder toe. Hij wordt officieus hofschilder van Ernst Casimir van Nassau-Dietz en diens nazaten. In de tentoonstelling zijn meerdere groepsportretten te zien. Bijzonder zijn drie grote groepsportretten van leden uit de geslachten Oranje en Nassau. Vaak zijn de geportretteerden al overleden en moet De Geest alle zeilen bijzetten om er overtuigende en levendige gezelschappen van te maken.

Naast de stoere mannen en welgestelde dames is er ruimte voor een zaal vol kinderportretten – het kostbaarste bezit van al die volwassenen. Naast losse portretten zijn er een paar aandoenlijke pastorale kinderportretten, zoals dat van de kinderen van Van Harinxma thoe Slooten, met een schaap dat ooit is weggeschilderd, mogelijk vanwege de alledaagsheid, maar na restauratie weer zichtbaar is gemaakt. Opvallend: niet alle werken zijn tiptop gerestaureerd. Het Fries Museum toont expliciet een aantal onbehandelde werken uit eigen collectie: een gedurfde keuze.

Zaaloverzicht ‘Wybrand de Geest’, foto Ruben van Vliet
Zaaloverzicht ‘Wybrand de Geest’, foto Ruben van Vliet

Meer dan een provinciale meester
Wybrand de Geest blijft levenslang trouw aan het katholieke geloof, maar dat maakt voor zijn overwegend protestantse klandizie niet uit. Hij draagt zijn vak over aan zijn zoons François en Julius. In de eerdergenoemde brief aan Agatha Tjaerda van Starckenborgh, waarin hij zijn kunst roemt, beveelt hij Julius aan om het stokje van hem over te nemen. Julius schildert in 1662 voor deze opdrachtgever een kolossaal historiestuk, het hoogst haalbare genre voor een kunstschilder, en iets waar zijn vader niet aan toe lijkt gekomen.

De tentoonstelling en de bijbehorende publicatie pretenderen geen definitief overzicht te geven van De Geests oeuvre. Het nauwkeurig vastleggen daarvan blijkt een complexe opgave. Samen geven ze wel een fraai inzicht in zijn carrière en stevige aanknopingspunten voor vervolgonderzoek. En dat komt er: onlangs is Stichting Het Friese Portret opgericht. Hopelijk wordt De Geest daarmee nog nadrukkelijker op de kaart gezet.