4 augustus 2022

Als columnist van Museumtijdschrift schrijft Pauline Broekema in elk nummer over haar persoonlijke kunstobservaties. In deze column, uit Museumtijdschrift nummer 5, over beelden uit een ver verleden.

Extra: luister hieronder de door Pauline Broekema ingesproken column. 

Veel klasgenootjes droomden ervan bruidsmeisje te zijn. Uitgerekend ik, stille leerlinge in de schoolbank, werd het. Mijn tante trouwde in het wit, met een man uit Zaandam. Ik, net zeven jaar geworden, mocht mee in hun gevolg. De bruidsmeisjesjurk zou mijn moeder maken. Zoals ze altijd mijn kleren naaide. Ze baseerde zich op een patroon, maar liet daarnaast haar fantasie de vrije loop. Dat pakte dit keer heel aardig uit. Ze koos een opengewerkte witte stof. Dankzij subtiele gaatjes zou ook de door haar vervaardigde, zachtgele onderjurk deels zichtbaar zijn.
Ze ging aan de slag. Het vertrouwde proces. Patroon op de stof. Knippen. Rijgen. Een onderdeel dat ik haatte, was het afspelden van de zoom. Daar moest ik voor op tafel staan. “Es even kijken”, peinsde ze hardop, klemde een paar spelden tussen de lippen en commandeerde binnensmonds: “stilstaan nu!”. Ik was dan altijd bang dat ze zo’n speld zou inslikken.

Parmantig
Van de trouwpartij herinner ik me slechts twee momenten. Hoe ik in het gemeentehuis, op de voorste rij, naast het bruidspaar zat. Vanuit een ooghoek hield ik de fotograaf in de gaten en merkte dat hij de lens op mij richtte zodra ik aandachtig keek. Of als ik terloops de plooien van mijn jurk gladstreek.
Na de plechtigheid liep ik parmantig voorop, met een mandje met bloemblaadjes, waarmee ik het pad naar de trouwauto bestrooide. Op de foto’s die daar werden gemaakt, is mijn grootste trots zichtbaar. De speciaal voor de gelegenheid gekochte schoentjes. Ze waren gemaakt van wit leer, hadden een bandje over de wreef en een vriendelijke, ronde neus.
Die schoentjes waren alweer te klein toen ik een jaar later bij het getrouwde stel logeerde, omdat mijn ouders een paar dagen in Parijs zaten. De tante en oom hadden de gewoonte om onder het middageten naar de radio te luisteren. Het brood smaakte bij hen droog, de kaas krulde, ik kreeg geen hap door mijn keel. Want ze becommentarieerden het nieuws. Het waren griezelige woorden die ze uitspraken. Boven de tafel hing een beklemmende angst, die ik niet kon benoemen maar wel voelde. Het was het jaar 1962 en er werd gevreesd voor iets dat zij nooit meer hoopten mee te maken.

Robert Gober, ‘Untitled (Shoe)’, 1990, was, Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam

IJzerbeslag
Enkele weken geleden ontdekte ik het schoentje van de hedendaagse Amerikaanse kunstenaar Robert Gober. Ik kende zijn fascinerende afvoerputjes. De op verschillende manieren terugkerende ‘drain’. Zo’n rond roostertje. Gober plaatst het niet in een gootsteen, maar bijvoorbeeld in een wand. Of in de natuur. In het bos, tussen dennennaalden en droge bladeren. Het zet je, wat mij betreft, aan het denken over het verschijnsel ‘afval’.
Ik zocht naar meer werk van hem en vond het op de site van Museum Boijmans Van Beuningen. Het schoentje… ik bleef hangen bij zijn rode schoentje. Hoe was het mogelijk dat Gober met iets alledaags beelden uit een ver verleden lospeuterde?
Ik mag het in het echt zien, in Depot Boijmans Van Beuningen. Die spiegelende stolp in Rotterdam. Duizenden kunstwerken liggen, staan en hangen daar. Opgeborgen en deels voor het publiek te zien. Untitled (Shoe) wordt voorzichtig door een medewerkster tevoorschijn gehaald. Het is van was en gemaakt op ware grootte. Nee, denk ik, nee, het is geen aanstellerij van me, dat het schoentje van Gober me zo raakt.
De druk van de kindervoet is aan de zijkant zichtbaar. Het lijkt of het stiksel zijn beste tijd heeft gehad. De schoen die Gober van was heeft gemaakt, lijkt intensief gedragen. De hak loopt al wat schuin. De neus steekt iets omhoog. Als je niet uitkijkt, laat de zool straks nog los en struikelt het kind.
De medewerkster moet denken aan de schoentjes die ze laatst kreeg. Ze zijn van haar bijna negentigjarige moeder geweest. Werden telkens weer gerepareerd. Met ijzerbeslag. Onder de hak en de neus. Omdat er geen nieuwe waren.
Haar moeder had ze in de oorlog gedragen.
Het schoentje van Gober sluit met een riempje dat al op het laatste gaatje zit.
Binnenkort is het kind echt aan nieuwe schoenen toe.
“Teder is het”, zegt de medewerkster.
Ze heeft gelijk. Teder is het schoentje.
Zacht en heel kwetsbaar.