28 mei 2025

De breed opgezette tentoonstelling ‘When we see us’ in het Brusselse Bozar toont zo’n 150 schilderijen van ongeveer 120 zwarte kunstenaars uit de afgelopen honderd jaar, afkomstig uit Afrika of de Afrikaanse diaspora. Curator Koyo Kouoh, die volgend jaar de hoofdcurator van de Biënnale van Venetië zou zijn, overleed onverwacht op 10 mei. Deze tentoonstelling is haar laatste werk.

Zaaloverzicht ‘When we see us’

Onder de parapluterm ‘black joy’ leidt de tentoonstelling de bezoeker door zes thematische zalen: ‘alledaagsheid’, ‘rust’, ‘triomf en emancipatie’, ’sensualiteit’, ‘spiritualiteit’, ‘vreugde en feest’. Zwarte Afrikaanse kunstenaars tonen zichzelf zoals zij dat willen, buiten het bekende prisma van slavernij, kolonialisme of apartheid. Anders gezegd: Afrika en de Afrikanen worden hier eens niet als lijdend voorwerp gepresenteerd. Het resulteert in een veelvormig en kleurrijk panorama van scènes uit het leven van zwarte Afrikanen, vrij van de historische last die het continent met zich meedraagt.

Kudzanai-Violet Hwami, ‘An evening in Mazowe’, 2019

Superieure ironie
De durf om kwetsbaarheid te tonen is daar een uiting van. De vrouw in een los geschilderde witte zomerjurk op An evening in Mazowe (2019) van Kudzanai-Violet Hwami (1993) lacht vriendelijk en onzeker naar iemand buiten beeld. De intimiteit van twee vrouwen in Constant III (2019) van Sungi Mlengeya (1991) is juist scherp omlijnd: alleen bruin en wit voor lichaam en achtergrond. Maar ook superieure ironie is te vinden, zoals in het omvangrijke doek Le modèle noir, daprès Félix Vallotton (2019) van Roméo Mivekannin (1986). Dit werk herneemt Vallottons negentiende-eeuwse marsepeinkleurige naakt op een bed, maar Mivekannin vervangt het afgewende gezicht van de zwarte vrouw zittend op de rand van het bed door zijn eigen portret, dat ons recht aankijkt. Net zo zelfverzekerd is The abduction of Ganymede (2019) van Devan Shimoyama (1989), een uitbundige queerversie van de door Jupiter ontvoerde naakte jongen, hier voorzien van glitters en pailletten.

Zaaloverzicht ‘When we see us’, foto: Julie Pollet

Spanningsveld
Al deze uitbundigheid, verstilling en ironie gaan vergezeld van zaalteksten met een hoog ‘love, peace & happiness’-gehalte over samenleven in Afrika. Daarin blijven de reële problemen van het continent grotendeels buiten beeld, zoals conflicten, repressie en meedogenloze anti-homowetten. Ook van een werkelijk pan-Afrikaanse tentoonstelling, zoals het museum suggereert, is geen sprake. Alles boven de Sahara ontbreekt. Alle deelnemende kunstenaars zijn zwart. En dat is een bewuste keuze.
Curator Koyo Kouoh, tevens directeur van het Zeitz Museum of Contemporary Art Africa in Kaapstad, ziet ‘zwartheid’ als identiteit en maakt die hier tot criterium. De tentoonstellingstitel ontleende ze aan de dramaserie When they see us (2019), over geweld tegen – zoals Kouoh het noemt – ‘black bodies’. Deze term is binnen de zwarte gemeenschap overigens controversieel vanwege het vermeend dehumaniserende karakter; neutraler is ‘black people’. Het zwarte bewustzijn, parafraseer ik Kouoh, is een opgelegde identiteit: je wordt pas zwart zodra je in een witte samenleving terechtkomt. Juist die bevrijding van dat denken wil ze met haar tentoonstelling laten zien – vandaar haar term ‘black joy’. Toch blijft dat een spanningsveld: als kunst over identiteit gaat, wordt kritiek op het werk al snel kritiek op de maker zelf.
Eén schilderijtje, direct in de eerste zaal, lijkt zich niets aan te trekken van al die politiek: Victory garden (1943) van autodidact Horace Pippin (1888-1946). Je wordt blij van die bordurende vrouw, glimlachend in haar tuin met bloeiende blauwe, witte en rode bloemen. Haar huidskleur heeft Pippin ergens in het midden gelaten. Het zal hem wellicht niet veel hebben uitgemaakt.

Horace Pippin, ‘Victory garden’, 1943