13 november 2024
Als columnist van Museumtijdschrift schrijft Pauline Broekema in elk nummer over haar persoonlijke kunstobservaties. In deze column, uit Museumtijdschrift nummer 7, over de grondige toewijding van kunstenaar Elspeth Diederix.
Extra: luister hieronder de door Pauline Broekema ingesproken column.

De kleine, groene pad verschool zich onder de bomen, tussen de varens, bij het dichtgegroeide vijvertje. Daar ontdekte onze dochter het beestje. “Kijk, een kikker!” Ze tilde het met haar mollige kleuterhandjes voorzichtig op. Onze kinderen speelden, met laarzen aan, het liefst tussen de struiken in de tuin om allerlei beestjes te ontdekken. Slakken, rupsen, spinnetjes. Kinderen van het kreupelhout waren ze. Van het sottobosco. Bosbodem, het is een genre in de schilderkunst. De verbeelding van de natuur laag bij de grond.
Het Rijksmuseum Twenthe heeft daar in de collectie voorbeelden van. Zo schildert Matthias Withoos (1627-1703) tussen halfvergane bladeren een klimplant die zich met opvallend blauwe kelkjes, andersom, de diepte in heeft geslingerd. Soortgelijke kelkjes zullen eeuwen later terugkeren. Niet op een doek. Maar nóg veel stralender op een inkjetprint. Een werk van Elspeth Diederix (1971).
Het speelterrein van Diederix was veel spectaculairder dan een tuintje in Nederland. Haar domein was de dampende, geurende aarde, tussen de reusachtige boomstammen, in het halfschemer van een oerwoud in Zuid-Amerika. Ze werd geboren in Afrika, waar haar ouders werkten. Op haar zevende verhuisde het gezin naar Colombia. “Het is zó’n mooi land,” verzucht ze in een radiogesprek en laat een stilte vallen. De interviewster geeft haar gelukkig de ruimte. Een verademing in een tijd dat iedereen in de media flitsend en rap moet zijn. “Mijn vriendinnetje en ik,” gaat ze door “deden alsof we met de dieren konden praten.” Bedachtzaam formuleert ze. Rustig en geconcentreerd is ze, stel ik me voor, ook in haar kunstenaarschap.
Plantenpoëzie
Ze schildert, tekent en is een uitstekende fotograaf. Sinds enkele jaren werkt ze met planten en bloemen. Met grondige toewijding, zo blijkt. Daar volgde ze een hoveniersopleiding voor. Voor het museum in Enschede herschiep ze de achtertuin tot een sottoboscotuin. Uit een dichte donkere begroeiing laat ze lichte bloeiers tevoorschijn komen.
De sottoboscoschilders uit de zeventiende eeuw namen al schilderend wel eens een loopje met de werkelijkheid, om zo het bosstilleven nog krachtiger te maken. In het donkere kreupelhout bloeit, vliegt en kruipt er van alles wat daar in werkelijkheid niet voorkomt. Diederix wil dat haar kunst uitnodigt tot heel goed en nauwkeurig kijken. Om dat te bereiken manipuleert ze een beeld ook en voegt soms vreemde elementen toe.
Voor Heavenly blue (2022) gebruikte ze de schaar. De blauwe, klimmende winde, de Ipomoea tricolor werd door Diederix gefotografeerd en daarna verknipt. Al die wonderbaarlijke kelkjes, met een hart dat licht lijkt te geven, knipte ze uit. Stuk voor stuk.
Ze ging terug naar Columbia. Naar het oerwoud. En legde die knipsels op het donkere, geheimzinnige tapijt van bladeren en componeerde het tot één geheel. Op die aarde, die ondergrond van takjes, verdorrend en rottend blad, werden de schoteltjes nog blauwer dan ze al waren. De tekening in sommige bloembladen kreeg nog meer accent.
Er spreekt een grote toewijding uit het werk. Ook daarom vind ik het zo mooi. Die met zorg gerangschikte schijfjes van de klimplant houden je blik vast en laten zien hoe ongelofelijk gedetailleerd de natuur kan zijn. En niet altijd perfect. Want kijk, één bloem behield een lichte kreukel.
Het werk is als een vingerwijzing van Diederix en past bij het heden. Bij een tijd waarin het doordringt hoe belangrijk de natuur is. Onkruid bestaat niet, is sinds kort voorzichtig aan een credo. Er komt aandacht voor bloeiende bermen. Vrijwilligers noteren hier en daar met krijt op het trottoir wat tussen de tegels groeit: Canadese fijnstraal, gehoornde klaverzuring, prachtklokje. Plantenpoëzie van de straat.
Ikzelf ben van het doorgekweekte bordergoed voorzichtig overgestapt op heemplanten. Geduldig moet je wachten tot hun bescheiden bloemen verschijnen. Maar zijn ze er, in al hun eenvoud, dan kunnen ze tegen een stootje en trekken vlinders en andere insecten aan. Kijk hoe mooi, maar ook hoe kwetsbaar de natuur is, geeft Heavenly Blue je als boodschap mee. Daar probeer ik naar te handelen. Al was het maar voor die sottoboscokinderen van toen. Scharrelend bij dat vijvertje.
Die kleuter met het padje in haar handen. Voor ze het weer op de grond zette, drukte ze het een kus op de neus. En sprak een wens uit. “Dag kikkertje,” zei ze, “kom maar weer snel terug.”