4 juni 2025

Glas kan in duizenden scherven uiteenvallen, maar wonderlijk genoeg blijft het soms duizenden jaren intact. In de tentoonstelling ‘Van glas – Gemaakt in de oudheid’ toont het Allard Pierson in Amsterdam 240 antieke vaasjes, schaaltjes en flesjes uit zijn archeologische universiteitsverzameling, naast hedendaagse glasobjecten. Ook is er aandacht voor nieuw wetenschappelijk onderzoek naar technieken en materialen.

Twee in een mal geblazen flesjes, 1ste eeuw n.Chr., Fenicië (oostelijke Middellandse Zeegebied, waarschijnlijk Libanon)

Eigenlijk zou je die hele oude, nog amper doorzichtige flaconnetjes, sieraden, vaasjes, schaaltjes en beeldjes op je hand willen bestuderen. Hun subtiel tedere dofheid, de ingezonken, iriserende groen-blauw-paarstinten van de laagjes schilferend glas. En tegen het licht gehouden roepen honingkleurige buikflesjes de sensatie op van een tijdreis door de tussenliggende vierduizend jaar.
Vanzelfsprekend mag je in een museum als het Allard Pierson niets aanraken – in tegenstelling tot Constant Lunsingh Scheurleer (1881-1941), grondlegger van de archeologiecollectie van het museum. Daarom liggen er vergrootglazen op de vitrines. Andere glasschatjes staan gegroepeerd per herkomst in de hangvitrines, wat de presentatie onvermijdelijk wat onspectaculair maakt.
In een wandvitrine prijkt de collectieadministratie van Scheurleer, naast zijn allereerste, ieniemienie ‘antieke’ vaasje, in 1901 in Parijs gekocht. Een miskoop, zo bleek: het was een negentiende-eeuwse replica. Des te meer reden voor degelijk kunsthistorisch collectieonderzoek.

Zaaloverzicht ‘Van glas – Gemaakt in de oudheid’, foto: Maarten van Haaff

Steen die vloeit
Glas is ouder dan de spreekwoordelijke weg naar Rome. Volgens een betwiste overlevering deden Fenicische koopvaarders deze ontdekking al zo’n tweeduizend jaar eerder, bij toeval. Ze stookten een vuur op het strand en gebruikten sodablokken uit hun scheepslading als onderzetters voor hun kookpotten. Door de hitte versmolt de soda met het kalkrijke zand van het strand. De volgende ochtend vonden ze afgekoelde, harde, doorschijnende pareltjes: het basismateriaal van glas, een mengsel van zand, soda en kalk.
Maar om glas goed te kunnen bewerken heb je veel hoger gestookte temperaturen nodig. Pas wanneer de glasklont stroperig wordt, kun je het met een erin gestoken blaaspijp in vorm brengen. De techniek van de ‘steen die vloeit’ verspreidde zich rond de Middellandse Zee: van Egypte tot Rome, Griekenland en Syrië. Glas kreeg zijn tint door aanwezige metalen in het zand. Op de tentoonstelling staat een bijzondere cameraopstelling die met reflectiewerking lichtval manipuleert om tot nu toe onzichtbare sporen van het maakproces zichtbaar te maken.

ZaaloVier flesjes die werden gebruikt voor geurige olie, 1ste eeuw n.Chr., oostelijk Middellandse Zeegebied of Italië

Zakglas
Naarmate de technieken verfijnden, ontstonden ook andere vormen, grotere formaten en toepassingen van glas. De vroegste geblazen flesjes uit Egypte, met onderaan een gesloten bolling, lijken op onze reageerbuisjes. In 1500 voor Christus maakten glasmakers luxe geurflesjes door een kleikern te omwikkelen met half gesmolten, gekleurde glasdraden.
Verhit glas kun je afknippen en weer aanhechten als oren of schenktuit. Vaak raakte de vorm daarbij uit balans. Die scheefheid losten Romeinse glasblazers op door in een houten mal te blazen. Zo konden ze ook drinkglazen of wijn- en olieflessen in grotere, identieke oplages produceren. Zulk Romeins gebruiksglas kostte een grijpstuiver en werd daardoor net zo alledaags als kunststof nu.
Een andere Romeinse vinding was het leggen van een verhitte glasplaat over een bolvormige mal, waardoor het zachte glas vanzelf door de zwaartekracht in een kom of schaalvorm zakte. Onbewust herontdekte kunstenaar Bert Frijns deze ‘zakglas’-techniek rond 1980. Zijn monumentale schalen op de tentoonstelling vergroten de verwondering over dat ongrijpbare oermateriaal: glas.

Zaaloverzicht ‘Van glas – Gemaakt in de oudheid’, foto: Maarten van Haaff