5 maart 2025

Als columnist van Museumtijdschrift schrijft Pauline Broekema in elk nummer over haar persoonlijke kunstobservaties. In deze column, uit Museumtijdschrift nummer 1, over kunst in de openbare ruimte.

Extra: luister hieronder de door Pauline Broekema ingesproken column.

Sommige beelden blijken na plaatsing in de openbare ruimte voorbestemd te zijn om een onopvallend leven te leiden. Om onderdeel te worden van het straatmeubilair. Hoe spijtig dat ook is voor de opdrachtgever en vooral voor de maker.

Wat heerlijk moet het zijn voor een kunstenaar om te zien dat het publiek je schepping juist omarmt. Dat het beeld zichtbare sporen gaat dragen van die waardering. Omdat de voorbijganger even zijn hand laat gaan over een kop, een wang, een neus, of de abstracte vorm die jij hebt geschapen.

Hoe heerlijk moet het zijn voor een kunstenaar te weten dat een beeld een aangename onderbreking van een saaie reis betekent. Voor mij zijn dat bijvoorbeeld De olifanten van Almere, die grazende reuzen langs de snelweg door door Tom Claassen (1964). Of Mari Andriessens (1897-1979) standbeeld van Cornelis Lely, schepper van de Zuiderzeewerken die op de Afsluitdijk, met de aktentas klemvast onder de arm, de harde wind trotseert.

Soms verliest een beeld – meestal als bewijs van waardering – zijn oorspronkelijke titel. Moments contained, de metershoge vrouw voor station Rotterdam Centraal van Thomas J. Price (1981) kreeg al snel zelfs meerdere nieuwe namen. Knotje van Rotje is er één van.

Tineke Bot, ‘Fietsend meisje in de laatste oorlogswinter’ of ‘De koerierster’, 1981, foto: Pauline Broekema

Zwaar beladen
In het stadspark de Prinsentuin in Leeuwarden is een ander opmerkelijke voorbeeld van een naamswijziging te vinden. Op een prachtige plek, vlak bij het water, staat Fietsend meisje in de laatste oorlogswinter van Tineke Bot (1945). Het werd in 1981 aan Leeuwarden geschonken door een anonieme gever. Die donateur bedankte en eerde met het beeld de vrouwen die in de ijskoude winter van 1944-45 de boerderijen langsgingen om voedsel te vergaren. Zo zorgden ze ervoor dat hij, en met hem duizenden andere onderduikers in Friesland, niet verhongerden.

De tassen aan de bagagedrager van de fietsster zijn zwaar beladen. Ze is mager en lijkt niet echt gekleed voor een zware, ijskoude winterse tocht door het vlakke Friese land. Geen goede warme jas. Haar jak en de lange rok zijn waarschijnlijk bijna tot op de draad versleten. Nieuwe kleding en schoeisel zijn net als voedsel schaars en op de bon.

De beeldhouwster onderstreept de kou die de jonge vrouw lijdt door haar voeten ongeschoeid te laten en haar geen handschoenen te gunnen. De fietsster moet bovendien hopen dat ze het redt met haar banden. Net als haar kleren zijn ook die aan vervanging toe.

De blik van de vrouw is verbeten. Ze weet, uit alle macht trappend, wat er kan gebeuren. Aangehouden worden door de bezetter, alles inleveren of nog erger: ook zelf mee moeten.

Het publiek gaf het beeld al snel na de onthulling een andere naam. In de volksmond heet het De koerierster. Naar de verzetsvrouwen die tijdens de bezetting op de fiets verboden materiaal vervoerden. Essentieel en levensgevaarlijk werk was het. Toch kregen de koeriersters na de oorlog in de geschiedschrijving een ondergeschikte rol toebedeeld.

Een van die verzetsvrouwen was de Friese journaliste, schrijfster en dichteres Tiny Mulder (1921-2010). Ze begon met het vinden van onderduikadressen voor Joden. Daarna vervoerde ze als koerierster valse papieren, gestolen bonkaarten, illegale kranten en wapens. Eindeloze tochten maakte ze. Tot ver over de provinciegrenzen. Op een gammel rijwiel. Als Tiny haar last op het afgesproken adres overhandigde, ging dat in de grimmige oorlogswinters moeizaam vanwege haar half bevroren vingers.

Wees op je hoede, bewust van wat dreigt, hield ze zichzelf altijd voor. “Niet bang zijn is het grootste gevaar,” zei ze eens. Onderweg had ze trouwens weinig last van angst. Maar thuis kwam, met een vloek en het slaan met de deuren, de doorstane spanning naar buiten.

De jonge vrouw op de fiets in de Prinsentuin, voedselhaalster of koerierster, wil hoe dan ook de bestemming bereiken. Wat er in die tassen zit moet veilig worden afgeleverd. Daarna gaat ze terug naar huis.

Eén ding zal ze niet hebben vermoed. Dat haar gaat gebeuren wat veel verzetsmensen overkomt. Dat ze de spanning die ze heeft gevoeld de rest van haar leven met zich mee zal dragen.