20 augustus 2025
Satellieten, spoorlijnen, datakabels – ze verbinden ons, maar houden ze ons ook gevangen? In de tentoonstelling ‘The geopolitics of infrastructure – Hedendaagse perspectieven’ in M HKA, Antwerpen, tonen kunstenaars hoe de netwerken die ons leven mogelijk maken ons tegelijk kunnen overheersen. Hoe leefbaar is een wereld waarin we afhankelijk zijn van systemen die we nauwelijks begrijpen? Het is zware kost, die de moeite waard is.

Infrastructuren lijken trouwe dienaars: wegen en havens houden mensen en goederen in beweging, communicatienetwerken verbinden ons, waterleidingen brengen drinkwater tot aan de kraan. Zolang alles werkt, denken we er niet aan. Pas bij storing, sabotage of doelbewust misbruik wordt hun invloed zichtbaar. Controle over infrastructuur is controle over levens – zoals in Palestina, waar op dit moment tot op microniveau wordt bepaald wie toegang krijgt tot water en energie, en waar zelfs noodhulp als machtsinstrument wordt ingezet. ‘The geopolitics of infrastructure’ legt deze verborgen machtsstructuren bloot met werk van dertien kunstenaars en kunstenaarsduo’s uit onder meer Indonesië, Nederland, Pakistan, de Democratische Republiek Congo en China. Op een soms wat afstandelijke manier laten ze zien hoe infrastructuur zenuwstelsel en strijdtoneel is – maar ook een voedingsbodem voor alternatieve ideeën en nieuwe toekomsten.

Dingen als slachtoffer
Voor Winnie Claessens (1989) is de ruimte geen leeg, neutraal vacuüm, maar een strijdtoneel waar dezelfde koloniale en economische machtsstructuren spelen als op aarde. In haar video The great ballet in orbit (2021) zweven afgedankte satellieten tussen sterren en puin – stille resten van menselijke vooruitgang die laten zien hoe we, zelfs in de ruimte, onze afvalstromen meedragen. Het ruimtepuin is bij Claessens niet levenloos: ze geeft het een eigen karakter en emoties, en een voice-over vertelt over zijn veroordeling tot een eindeloos zwevend bestaan in de kosmos.
Diezelfde gedachte – dat materialen lijden onder het door de mens opgetuigde systeem – keert terug in de experimentele documentaire China, Beijing, I love you! (2023) van Köken Ergun (1976) en animatiekunstenaar Fetra Danu (1997). Zij volgen de maritieme zijderoute 2.0 van grondstof tot product: van nikkel uit Indonesië, via havens in Azië en Afrika, naar batterijen voor elektrische auto’s. De animatie geeft Nickel Dust en Cobalt Dust een stem: ballingen die smeken terug te keren naar de aarde in plaats van te eindigen in elektronica.

Verzet en alternatieven
Sahana Rajani (1987) onderzoekt hoe koloniale en nationale waterprojecten het landschap van de Indusdelta in Pakistan onherstelbaar hebben aangetast. Wat ooit een heilige plek was, werd in de negentiende eeuw opgedeeld in dammen, stuwen en kanalen – met ecologische ontwrichting en het verdwijnen van gemeenschappen tot gevolg.
In de video-installatie Four acts of recovery (2025) volgt Rajani een vissersfamilie die hun thuis moest verlaten en nu in Karachi, via tekeningen en muurschilderingen, opnieuw verbinding zoekt met hun verdwenen land. Het werk is zowel ritueel als verzet – een tegenbeeld van de technische benadering die het landschap ooit in kaarten en beton probeerde vast te leggen.
Ook elders in de tentoonstelling wordt infrastructuur niet alleen als bron van onderdrukking getoond, maar ook als terrein waar tegenkrachten ontstaan. Tekla Aslanishvili (1988) laat in een documentaire zien hoe de sabotage van een spoorlijn tussen Belarus en Oekraïne het transport van Russische wapens tot stilstand bracht – infrastructuur die zich tegen zichzelf keert. Waar Aslanishvili het fysieke netwerk ontregelt, richt het Palestijnse collectief The Question of Funding zich op het economische netwerk. Zij ontwikkelden een alternatief betaal- en uitwisselingssysteem, gebaseerd op vertrouwen, als poging om los te breken uit het dominante economische web. De context en ideeën daarachter verspreiden zij via video’s en posters.

Afstand en nabijheid
De werken in ‘The geopolitics of infrastructure’ maken duidelijk dat verzet mogelijk is en alternatieven bestaan, maar ook hoe hardvochtig de bestaande systemen zijn. Infrastructuren gaan over mensenlevens, en toch blijven de verhalen in de tentoonstelling vaak op afstand – veelal op beeldschermen, begeleid door onderkoelde Engelse voice-overs. Wat zichtbaar wordt, is vooral de structuur, maar wat soms ontbreekt, is de nabijheid van de levens die ermee verstrengeld zijn.
Het zijn geen opbeurende verhalen. Ondanks enkele hoopvolle toekomstscenario’s verlaat de bezoeker het museum waarschijnlijk niet met een utopisch vergezicht, maar met het besef dat de systemen die ons dragen ook de systemen zijn die ons kunnen verpletteren – tenzij we ze herschrijven.