16 augustus 2023
Van schrale penseellikjes tot vette verfpasta: vrijwel het hele schilderscala passeert de revue in deze kleine, kijklustige groepstentoonstelling van het Haarlemse Verwey Museum rond de bloem als motief.
De Haarlemmer Kees Verwey (1900-1995) mopperde dat hij als 75+ schilder door de tijd en nieuwe kunststijlen was ingehaald. Desondanks kwastte hij nijver door aan zijn kloeke olieverven of maakte meesterlijk geplensde aquarellen. Bloemen in vazen, apart of in grote stillevens, bleven hem boeien en uitdagen. In zijn nooit schoongemaakte atelier aan het Spaarne gaven stofnesten zijn vazen en potjes een mooie waas om na te schilderen. Of kwam dat ook door Verweys slechtziendheid? Twee kleine, klonterige bloemstillevens op de expositie schilderde hij in blauwen, grijzen en bruin met de bloemen als felgele of roomwitte kleuraccenten. Aan twee grotere, schijnbaar gespiegelde taferelen, die hier gedurfd tegenover elkaar in een hoek hangen, zie je hoe Verweys blindelingse routine ook flodderig kan uitpakken.
Kwartet met solist
Van gemakzucht lijkt bij de actuele schilders, Verweys ‘opponenten’ op deze tentoonstelling, nog geen sprake. Elk van de vier kreeg een eigen zaaltje. Hun onderlinge, visuele tegenstellingen lijken op klanken in een geschakeerd kwartet, dat de solist geducht tegenspel geeft. Marc Mulders (1958) beheerst zijn métier perfect. Per strekkende decimeter modelleert hij lelies, zonnebloemen, rozen, tulpen, irissen en pioenen tot grillige ornamenten in een grijs-roze sorbetachtige substantie met lichtblauwe, oranje en zachtgele kleurvlagen.
Ronald Zuurmond (1964) mijdt alle sentimentaliteit. Op een weerbarstig zwart, vrijwel dichtgeplamuurd doek dringt een verdorde zonnebloem zich met wat schamel geel op naar de bovenrand – waardoor het elke overeenkomst met Van Goghs zonnebloemen mist. Bij een tweede doek doorklieft een skeletachtige pot kersentakken de kalkwitte, schilferende ondergrond als barsten in uitgedroogde aarde.
Bloemetjesbehang
Ook Maaike Schoorel (1973) benadert een schildertechnische grens, maar vanuit de tegenovergestelde richting. Op haar dunne, vrijwel monochrome doeken zie je in eerste instantie weinig meer dan losse kleurtoetsen – alsof je zonder bril kijkt. Schoorels schrale penseelstreekjes lijken stenokrabbels in een onpeilbare ruimte. Dit werk vereist daarom ander kijkgedrag. Loop dus van vlak voor het doek zo’n anderhalve meter naar achteren. Bekijk ondertussen steeds het schilderij. Dan zullen bloem, tak of het glimlichtje van het glazen vaasje zich als vage voorstelling aftekenen.
Het raffinement van Evi Vingerling (1979) zit in de quasi-decoratieve manier waarop ze delen van bloem, blad, boom of plant tot lyrisch abstracte patronen terugbrengt en combineert. Haar penseelvoering oogt lobbig en haar schilderijen missen een verfhuid van enige betekenis. Ze schildert zelfs soms op onbehandelde, houten panelen – zo schilder je niet eens een huisdeur! Maar Vingerling gaat het dan ook om ongewone kleurcombinaties: schroeiend paars-bruin-blauw-oranje bijvoorbeeld. Die uiteindelijk niet zo gedachteloze slierterige krullen en stroeve verfveldjes vallen namelijk samen tot wonderlijk vlakke decoraties, die je dwingen door en voorbij de vorm te kijken, zoals bij Cézanne. Om het kijkspel nog uitdagender te makend hangen juist Vingerlings schilderijen op het ouderwetse bloemetjesbehang van Verweys atelier.