20 juli 2022

24 vrouwelijke kunstenaars zijn tegelijkertijd te zien in twee musea: 12 in Museum De Wieger en 12 in Museum Dr8888. Samen delen ze hun verzet tegen het contemporaine stereotiepe denken over schilderende vrouwen.

Anna Sluijter, ‘Landschap met rode weg, Blaricum’, ca. 1914, Simonis & Buunk, Ede

Vrouwen hadden in Nederland pas sinds 1871 toegang tot academieonderwijs. Zij die kozen voor het kunstenaarschap werden geacht zich te beperken tot het schilderen van ‘vrouwelijke onderwerpen’, zoals (bloem)stillevens en landschappen, op klein formaat en bij voorkeur met een vrouwelijke gevoeligheid – in de woorden van die tijd: teder en innig. Er was weinig begrip, en weinig steun, voor vrouwelijke kunstenaars die carrière wilden maken. Eenmaal getrouwd werd van hen verwacht dat zij zich enkel aan het gezin en het huishouden wijdden, zelfs wanneer de echtgenoot ook kunstenaar was, zoals dat bij de Groningse Ploegschilder Alida Pott en de ‘naïef’ Edith van Leckwyck het geval was. Relatief veel vrouwelijke kunstenaars waren dan ook gescheiden vrouwen. Charley Toorop, Greet Feuerstein en Frieda Hunziker zijn daar voorbeelden van. Lou Loeber bedong vooraf dat haar huwelijk kinderloos zou blijven.

Zaaloverzicht in Museum De Wieger, foto: Wendy van der Wallen

Verzet
De 24 kunstenaars in ‘Vrouwenpalet’ hebben met elkaar gemeen dat zij zich verzetten tegen het contemporaine stereotiepe denken over schilderende vrouwen. Zij kozen juist voor actuele tendensen in de kunst, getuige het stoere expressionisme van Jacoba van Heemskerck en Else Berg, het zakelijk realisme van Nola Hatterman en de esoterische abstractie van Elisabeth Stoffers (alle vier eerst te zien in Deurne). Zij sloegen ook internationaal hun vleugels uit. Adya van Rees, bijvoorbeeld, draaide volop mee in het avant-gardenetwerk in Parijs, en de financieel onafhankelijke Van Heemskerck was prominent lid van ‘Der Sturm’ in Berlijn. De kosmopolitische Karin Leyden ontpopte zich eind jaren dertig verrassend als muralist met opdrachtgevers in Engeland en de Verenigde Staten.
Dit soort aspecten komt aan bod in de clusters ‘Experiment en vernieuwingsdrang’, ‘Hoort vrouwenkunst vrouwelijk te zijn?’ en ‘De (on)mogelijkheden voor vrouwen’. Dit raamwerk is in beide musea hetzelfde. Ook de ordening van de werken is dezelfde: grofweg chronologisch op kunstenaar. Zo opent De Wieger met de sterk gestileerde en vereenvoudigde landschappen van Anna Sluijter en de boerderij- en bergtaferelen van Jo Koster en eindigt met de abstracte sculpturen van Lotti van der Gaag. Per kunstenaar zijn gemiddeld drie à vier werken opgenomen, zodat ook, zij het beperkt, ieders individuele artistieke keuzes tot hun recht komen.

Jacoba van Heemskerck, ‘De zee’, z.j., collectie Kunsthandel Fransen, Amsterdam

Geen bijrol
Als deze tentoonstellingen iets duidelijk maken, dan is het dit wel: dat vrouwen tot voor kort een bijrol speelden in musea voor moderne kunst in Nederland, kwam niet doordat er nauwelijks vrouwelijke kunstenaars waren of doordat ze onderdeden voor de mannen; het was vooral een gevolg van mannelijke vooroordelen, waardoor ze professioneel minder serieus werden genomen – op een succesvolle enkeling als Else Berg, Jacoba van Heemskerck en Charley Toorop na. Zij zijn de uitzonderingen die wel strategisch gebruik wisten te maken van de gangbare succesmechanismen in de kunstwereld, zoals vertegenwoordiging in de kunsthandel en steun in kunstkritiek en museum.
Opmerkelijk genoeg veranderde de vooroorlogse kijk op het belang van vrouwelijke kunstenaars na de Tweede Wereldoorlog maar mondjesmaat. Tentoonstellingen als deze corrigeren dat beeld, maar wekken tegelijk, door vrouwen te isoleren van hun mannelijke generatiegenoten, toch ook de indruk dat het om een aparte categorie kunstenaars gaat. Dat neemt echter niets weg van de verrassende veelzijdigheid van aanbod. Het talent spat van de wand af.

Catalogus ‘Vrouwenpalet 1900-1950 haar kunst, haar verhaal’, Waanders Uitgevers, € 26,95, www.waanders.nl

Zaaloverzicht Museum De Wieger, foto: Wendy van der Wallen