3 april 2024
Brussel viert het honderdjarige bestaan van het surrealisme met een tentoonstelling vol internationale topstukken. Geheel anno 2024 is de genderbalans wat gecorrigeerd, maar het overzicht meandert langs bekende thema’s als de nacht, het mentale landschap en dromen.

“Al zijn wij de erfgenamen van veel onaardigs, het dient gezegd dat ons ook de grootst denkbare vrijheid van geest is nagelaten. Aan ons om er geen groot misbruik van te maken.” Met die woorden uit zijn Manifeste du Surréalisme leidde André Breton precies een eeuw geleden de geboorte van het surrealisme in. Deze kunststroming was minder nihilistisch dan het dadaïsme, dat een directe reactie was op het geweld van de Eerste Wereldoorlog. Volgens de surrealisten is de menselijke geest in staat tot meer dan alleen het slechte. Aangemoedigd door de opkomende psychoanalyse van Sigmund Freud, Carl Gustav Jung en Alfred Adler zetten zij de spade in het onderbewustzijn.
Dat leverde de meest herkenbare kunst van de twintigste eeuw op. De woestijnlandschappen van Salvador Dalí, het beestachtige koningspaar met kind dat Max Ernst in brons goot, het landhuis dat René Magritte op klaarlichte dag onderdompelde in duisternis. Ze zijn nu allemaal te zien in Brussel, als onderdeel van de tentoonstelling ‘Imagine!’ in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten.

Een derde vrouwen
Het museum ligt op een steenworp afstand van Bozar, waar met ‘Histoire de ne pas rire’ nog een tentoonstelling over het thema staat geprogrammeerd. Dit overzicht met Belgische surrealisten is overvol, rommelig vormgegeven en barst bijna uit zijn voegen van de fantastische ontdekkingen in de marge. Het is in zo’n beetje alles het tegendeel van ‘Imagine!’, de internationale evenknie, waar absolute topstukken uit de mooiste collecties zijn te zien, maar de toon is schools en de thematische presentatie braaf.
‘Imagine!’ begint met een grote afdruk uit het tijdschrift ‘La Révolution surréaliste’, waarin portretfoto’s van alle surrealistische kopstukken zijn gerangschikt rondom een tekening van een naakte vrouw. Het illustreert nog maar eens dat het surrealisme vooral een mannenaangelegenheid was. Of dat mannen in ieder geval de boventoon voeren in de kunsthistorische overlevering.
Dat beeld is recent bijgesteld, bijvoorbeeld door de uitmuntende tentoonstelling ‘De tranen van Eros’ in het Centraal Museum (2020), en ook in Brussel is men niet blind voor de kunsthistorische omissies. Maar liefst een derde van de geëxposeerde werken is van vrouwen, variërend van Isabel Rawsthorne bijna abstracte Nachtuil tot het futuristische Kasteel van Eros van Unica Zürn. Ze zijn losjes verdeeld over de tentoonstelling en niet apart gehangen, waardoor ze toch weer buitenbeentjes zouden worden. Daar valt wat voor te zeggen, maar deze geruisloze integratie gaat voorbij aan een problematische kant van de surrealistische beweging. De meesters van de vervreemding verfoeiden de burgerlijke moraal en koketteerden met seks en naakt, maar waren oerconservatief als het aankwam op man-vrouwverhoudingen.

Gemuteerde poppen
Na Brussel reist ‘Imagine!’ door naar Parijs, Madrid, Hamburg en uiteindelijk Philadelphia – de plekken waar de grootste bruikleengevers zitten. Op elke locatie wordt een eigen draai gezocht, geïnspireerd door de eigen collectie. In Brussel is dat de link met het symbolisme, de stroming die aan het surrealisme voorafging. Het werk van kunstenaars als Fernand Khnopff, Léon Spilliaert en Félicien Rops voegt absoluut iets toe. In hun sprookjesbossen, verstilde portretten en lege landschappen klinkt een laatnegentiende-eeuwse romantiek door waar de zaadjes van de surrealistische introspectie een vruchtbare voedingsbodem vonden.
Maar dit delicate werk in gedempte tinten wordt makkelijk overstemd door bijvoorbeeld Hans Bellmers verontrustende foto’s van seksueel gemuteerde poppen of het schilderij Woud, vogel, zon waarin Max Ernst door schrapen en wrijven een beeld neerzet dat niet zou misstaan in de Netflix-serie ‘Stranger Things’. De indruk die ‘Imagine!’ achterlaat is er vooral een van degelijkheid. Wie nog weinig weet van het internationale surrealisme heeft er een perfecte introductie aan. Alleen op het einde vliegen de samenstellers even uit de bocht. Daar hangen twee werken van Jackson Pollock en Barnett Newman, kanonnen van het abstract expressionisme die er vanwege de thematiek van deze specifieke doeken een beetje zijn bijgesleept. Of dit de verbeelding is waar Breton in zijn manifest op doelde, valt te betwijfelen.
