2 juli 2025
Floris Verster is een kunstenaar die makkelijk vergeten kan worden. Zijn oeuvre is schijnbaar traditioneel, zijn biografie bedeesd. Maar Museum De Lakenhal toont hoe goed het werk eigenlijk is en vooral ook hoe actueel.

Dat Floris Verster (1861-1927) überhaupt ooit een zelfportret heeft geschilderd mag een wonder heten. Het zelfbeeld dat hij op zestigjarige leeftijd maakte, toont een schuchter kijkende man die duidelijk liever niet in de spotlight staat. Letterlijk zelfs, want Verster laat zijn gezicht bijna helemaal verdwijnen achter een schaduwsluier.
Zoals de man was, is ook het oeuvre dat nu onder de titel ‘Floris Verster – Thuis in het groen’ wordt getoond in Museum De Lakenhal in Leiden. Het bestaat uit tekeningen en schilderijen van tuinen en parken, maar vooral bloemstillevens. Weinig spectaculair ben je geneigd te denken, een beetje ouderwets zelfs. Maar afgezet tegen het werk van voorgangers als de achttiende-eeuwse Gregorius van Os blijkt Versters benadering van het traditionele schildergenre niet minder dan revolutionair. Voor hem geen uitbundige boeketten van exotische bloemen in gloedvolle kleuren waaraan allerlei symbolische waarden kunnen worden afgelezen. Verster beperkte zich tot Judaspenning, ordinair zuringblad of hooguit een handvol pioenen. Met grote precisie legde hij ze vast op het moment dat ze al zijn uitgebloeid, op het punt van verleppen. Meer dan een krachtpatserig bewijs van schilderkunstig kunnen, zijn Versters bloemstillevens een kwetsbaar teken van leven.

Kluizenaar van Groenoord
Verster had zijn liefde voor natuur niet van een vreemde. Zijn vader werkte bij het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie en nam hem vaak mee naar het werk, waar hij verslingerd raakte aan opgezette dieren. Na zijn huwelijk met Jenny Kamerlingh Onnes, trok hij zich terug op het landgoed Groenoord, aan de landelijke rand van Leiden.
Veel bezoek ontving Verster niet en hij stond al snel bekend als ‘de kluizenaar van Groenoord’. Hij vulde zijn dagen met het natekenen en -schilderen van de boeketten die zijn vrouw plukte in de tuin. Vooral de grote doeken die hij tussen 1888 en 1890 produceerde zijn indrukwekkend. Het groen lost soms spookachtig op in het tegenlicht en door insecten aangevreten bladeren ogen als majestueuze ruïnes. Versters vroegere tekenleraar George Hendrik Breitner (1857-1923) was zo onder de indruk dat hij het werk meteen had gekocht, als hij het geld had gehad.
Toch kwam Verster niet verder dan zes grote stillevens – waarvan er in deze tentoonstelling vijf zijn samengebracht. Bijna alsof hij schrok van zijn eigen vermetelheid beperkte hij zich in de laatste veertig jaar van zijn leven tot kleine formaten. Die ook wat onderwerp betreft ‘understated’ genoemd mogen worden. Zo beeldde hij zelden een boom volledig af, van wortels tot kruin, maar beperkte hij zich tot een uitsnede in het midden: stammen met misschien een klein stukje humuslaag.

Vooruitgang op afstand houden
De Lakenhal heeft er alles aan gedaan om deze bescheidenheid toch aantrekkelijk over het voetlicht te brengen. Zo is er werk van Versters tijdgenoten, onder wie Helena van de Pavord Smits die bijna achthonderd illustraties heeft gemaakt voor Flora Batava. Dit plant-anatomische standaardwerk wordt getoond in een broeikas, net als een nagebouwde versie van Versters atelier. Gecombineerd met veelkleurige muren klinken dit soort scenografische ingrepen misschien wat geforceerd, maar het is eigenlijk precies wat Versters oeuvre nodig heeft om met nieuwe ogen gezien te worden.
Bij binnenkomst van de zaal klinkt een vrolijk getwinkeleer. Het is het geluidskunstwerk Euphony (1998) van Annelies Dijkman (1958), een van de drie hedendaagse kunstenaars die aan de tentoonstelling zijn toegevoegd. Vooral de grote schilderingen op geperforeerd papier waarop Seet van Hout (1957) details uit Versters schilderijen verwerkt, zijn indrukwekkend. Ze benadrukken dat Verster met zijn respectvolle kijk op de natuur zijn tijd vooruit was en dicht bij het huidige ecologisch bewustzijn staat.
Voor Verster zelf ging de twintigste eeuw echter te snel. Na het overlijden van zijn vrouw wilde de gemeente Leiden een groot deel van zijn geliefde Groenoord onteigenen om een woonwijk te bouwen. De schilder verschanste zich achter het hek, in de hoop de vooruitgang op afstand te houden. Volgens de officiële lezing verongelukte Verster in 1927 tijdens een wandeling over zijn landgoed en verdronk in het vijvertje dat hij talloze malen geschilderd heeft.

Joost Zwagerman en Jan Wolkers waren erg gesteld op Verster. Zwagerman vond zelfs Verster ondergewaardeerd werd door musea, wat niet klopte omdat De Lakenhal met zekere regelmaat zijn werk laat zien. Hij is een publiekslieveling geworden.