22 januari 2025
Als columnist van Museumtijdschrift schrijft Pauline Broekema in elk nummer over haar persoonlijke kunstobservaties. In deze column, uit Museumtijdschrift nummer 8, over Het Visboeck (1514-87) van Adriaen Coenen.
Extra: luister hieronder de door Pauline Broekema ingesproken column.
Had ik verwacht dat het in fluweel zou zitten? Conservator Jeroen Vandommele glimlacht. Het topstuk van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag komt, tot mijn verbazing, uit een eenvoudige, groene doos. Op een kussen wordt Het Visboeck(ca. 1577-81) neergevlijd. De oorspronkelijke band is enkele jaren geleden vervangen. De vierhonderd bladen zijn toen gerestaureerd en stuk voor stuk gefotografeerd waardoor het boek online helemaal is in te zien. Regelmatig blader ik digitaal door het meesterwerk van Adriaen Coenen (1514-87). De bevlogen vishandelaar voert me dan mee. Nu zie ik het in het echt.
Coenen wordt in 1514 in Scheveningen geboren. Hij doorloopt de dorpsschool en gaat daarna werken. Hij bekijkt de natuur met de blik van de gewone mens. Een wetenschapper is hij niet en hij verontschuldigt zich daarvoor in zijn voorwoord: “‘k heb ’t geschreven en gemaakt naar mijn simpel verstand.”* Adriaen maakt altijd eerst met bruine inkt een omlijsting. Daarna tekent en beschrijft hij binnen dat rijkversierde kader wat hem fascineert in en rond het water. Een octopus, haringen, platvissen, een schildpad, een zwaardvis, zeehonden, schitterend gevormde kwallen. Schelpen, zoals je ze nog altijd kunt vinden aan het Noordzeestrand. Een verdwaalde tropische vis met vinnen als kostbare waaiers.
In die tijd weet iedere Scheveningse visser dat als er iets bijzonders in het net van hun scheepje wordt gevonden, dat naar Coenen moet. Hij betaalt ervoor. Hij krijgt ook weleens wat. Een kabeljauwvisser komt aanzetten met een enorme krab. Coenen: “ik kreeg hem omdat ik jeloers ben in deze vreemde dingen.” En natuurlijk vereeuwigt hij het geschenk. Terwijl hij er nog aan werkt, mogen belangstellenden het boek bij hem thuis doorbladeren. Het Visboeck wordt een attractie. Als het gereed is, kan het publiek er af en toe, net als op een kermis, tegen betaling kennis van nemen.
Coenen struint regelmatig de vismarkt in Den Haag af. Daar lopen de gekortwiekte stads-ooievaars hem voor de voeten. Ze houden de markt vrij van visafval. Soms keert hij huiswaarts met iets bijzonders.
Niet alles wat Coenen opneemt in zijn Visboeck heeft hij zelf gezien. “Coenen was heel belezen en hij putte soms ook uit pamfletten,” vertelt Vandommele. In die pamfletten werden actuele onderwerpen behandeld en vaak van een illustratie voorzien. Coenen kopieert ze en trekt in een enkel geval een tekening over.
Op een keer spoelen bij het dorp Monster drie walvissen aan. Adriaen móet erbij zijn. “Aangezien ik naar deze vreemde dingen aangaande vissen altijd een grote begeerte heb gehad.” Hij gaat te voet. Er staat een lelijke zuidwestenwind. “Zodat het moeilijk was te lopen voor mij, oude man van 63 jaren.” De reusachtige walvissen worden op het strand geveild. Van de grootste verwijdert men de onderkaak en het staartbot. Die worden boven de toegangsdeur naar de Ridderzaal op het Binnenhof bevestigd. Op een zeventiende-eeuws schilderij van het Binnenhof in de collectie van het Haags Historisch Museum zie je ze hangen.

Adriaen houdt van walvissen. Een tijdloze liefde. Af en toe worden immers nog bruinvissen waargenomen aan de Nederlandse kust en dan doen dankzij deze walvisachtigen de vis- en patatkramen op het strand goede zaken. Coenen beschrijft lyrisch hoe één of twee keer per jaar “een grote hoop” walvissen langs Scheveningen richting zuiden trekt. Het duurt wel twee uur voordat ze allemaal voorbij zijn. Op het strand observeert hij ze. “Het schijnt of zij elkaar nazwemmen of naspringen.” Coenen tekent het fabelachtige schouwspel. Hoe spectaculair andere afbeeldingen in zijn boek ook zijn, die verbeelding van wat hij ooit zag raakt mij het meest. Je ziet hem op het strand staan. Ademloos volgt hij de zoogdieren. Of heeft hij ze gadegeslagen vanaf het water, in een van die vissersscheepjes die je op zijn tekening bij het strand voor anker ziet liggen? Eenmaal thuis laat hij de beesten, losjes getekend in grijs en wit, door het water dartelen.
Zeven miljoen objecten zijn in de Koninklijke Bibliotheek te vinden. Voordat het topstuk weer teruggaat naar de kluis slaat de conservator nog enkele bladzijden om. Ontdekt ook hij, de expert, iedere keer weer wat nieuws in het werk van de Scheveningse vishandelaar? “Ja,” bekent hij, “dit is toch echt mijn lievelingsboek uit onze hele collectie.”
*De door mij geciteerde teksten van Coenen zijn door dr. Florike Egmond vertaald. Ze komen uit Het Visboek – De wereld volgens Adriaen Coenen (2005).
Blader zelf door ‘Het Visboeck van Adriaen Coenen’ op de website van de Koninklijke Bibliotheek.
Wat een prachtig boek en dito verhaal. Hoe Adriaen zijn fascinatie voor ‘zeebeesten’ als ‘gewone man’ wist vast te leggen. Daar kan ik als zeebioloog alleen maar diep respect voor hebben!
Ik,Jack Ambriola , heb het artikel van mevrouw Broekema met aandacht en plezier gelezen, te meer omdat erop een van de tekeningen ,uiterst links nog net een stukje van Huisduinen , mijn woonplaats , zichtbaar is. Huisduinen was ooit een niet onbelangrijk walvisvaarders dorp, maar dat deze zeedieren voor mijn dorp langs hebben gezwommen vond ik heel b.ijzonder.