10 april 2024
Dit artikel wordt u aangeboden door Museumtijdschrift en vindt u in het nieuwste nummer van het papieren tijdschrift.
Wat niet iedereen weet, is dat er in de Romeinse tijd veel zogeheten villa’s stonden in Limburg. De opgegraven resten zijn nu voor het eerst te zien in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Hoe zag het Limburgse villalandschap eruit?
Het glooiende Limburgse heuvellandschap is bekend. De tentoonstelling ‘Romeinse villa’s in Limburg’ in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden wil er een bijna tweeduizend jaar oud, en voor velen onbekend, beeld aan toevoegen: Limburg als Romeinse graanschuur. Bezoekers zullen naar huis gaan met in hun hoofd het beeld van akkers vol golvende korenaren en tientallen, zo niet honderden boerderijen op en bij de toppen van de heuvels.
Het is bijna niet voor te stellen dat er in Limburg in de eerste en tweede eeuw zoveel akkerbouwbedrijven, of villa’s zoals de Romeinen ze zelf noemde, stonden. Maar 3D-modellen, opgravingsdocumentatie en archeologische vondsten geven in Leiden een goed beeld van hoe het moet zijn geweest. Want denk bij ‘boerderij’ niet aan keuterboertjes en kleine gebouwtjes; het ging hier om heuse landbouwbedrijven en grote landhuizen. Neem de villa rustica bij Voerendaal. Wie over de hoofdweg van Tongeren richting Keulen trok, zag op een lage heuvel een gebouw oprijzen met een zuilengalerij van meer dan 130 meter lang. Ook beschikte het gebouw over vloerverwarming en een eigen badhuis. Het landbouwbedrijf bij Kerkrade-Holzkuil had een heuse noordoostvleugel met een eetzaal en vertrekken met baden. Een siervijver voor de villa maakte het plaatje compleet. Wie de villa van Maasbracht betrad, raakte onder de indruk van fresco’s zoals die ook in Pompeï te vinden zijn. Gladiatoren, mythologische scènes en het echtpaar dat in de villa woonde sierden de muren. Bij Bocholtz-Vlengendaal lag een gebouw van 44 bij 31 meter dat opviel door zijn torens aan beide zijden van de porticus. Binnen waren de vloeren versierd met mozaïeken.
Tussen al die groot uitgevallen boerderijen konden voorbijgangers bij Stein en het noordelijker gelegen Mook ook nog twee villae suburbanae zien opduiken: grote, paleisachtige stadsvilla’s die alleen waren bedoeld om er te wonen en te vertoeven. Ze waren tientallen meters lang en breed, met alles erop en eraan, zoals een ontvangsthal, een eetzaal, een badhuis, vloerverwarming, muurverwarming en fresco’s. En eromheen een grote terrastuin.
Nieuwe boeren
Dit villalandschap kende zijn bloeitijd in de tweede eeuw en het begin van de derde eeuw. Julius Caesar (100-44 v.Chr.) had tijdens de Gallische Oorlog (58-51 v.Chr) als het ware de eerste steen gelegd door de lokale bevolking, de Eburonen, te verdrijven en uit te roeien. In de eerste eeuw, toen Limburg deel werd van het Romeinse keizerrijk, vestigden de eerste ‘Romeinse’ boeren zich in het gebied, in het kielzog van het leger dat langs de Rijn de noordelijke grens van het Rijk ging bewaken. Ze kwamen uit het Hollandse kustgebied, Gallië, of van boven de Rijn, en gingen graan, met name spelttarwe, verbouwen voor de omringende nederzettingen en garnizoensplaatsen als Maastricht, Heerlen, Rimburg en Xanten. De vruchtbare lössgrond was daarvoor zeer geschikt.
De boerderijen lagen meestal op de toppen van de heuvels of tegen een helling aan. In de buurt was een beek voor de watervoorziening. Op enkele plekken, zoals bij Rimburg, kwamen ook watermolens waar het graan gemalen kon worden.
De eerste boerderijen waren nog niet zo groot en luxe. Ze waren ook niet van steen, maar van hout. Maar het zaaien, ploegen, oogsten en malen betaalde zich uit. Het waren goede tijden voor veel boeren – of de landeigenaren die anderen het zware werk lieten doen. In de loop van de tweede eeuw konden ze hun houten boerderijgebouwen laten vervangen door stenen villa’s, met witgestucte buitenmuren, glazen ramen met luiken en rode dakpannen. Zo konden de eigenaren van de akkerbouwbedrijven pronken met hun maatschappelijke status.
Om het hoofdgebouw kwamen allerlei bijgebouwen, volgens goed Romeins principe keurig in een carré (vierkant). Er kwamen ook enorme schuren voor de graanopslag, aparte stallen voor vee – waaronder de varkens en kippen die de Romeinen hier introduceerden – en vertrekken voor landarbeiders en ander personeel, en wie weet een enkele tot slaaf gemaakte. Bij de villa’s kwamen ook moestuinen en boomgaarden: het waren de Romeinen die de kersen, abrikozen en appels die nu de Limburgse vlaaien vullen, hebben meegebracht. Elke villa had op het erf ook een stenen Jupiterzuil, een soort totempaal.
Luxe huisraad
Binnenshuis deden luxeartikelen hun intrede. De vrouwen des huizes staken hun haar op met bronzen spelden, smeerden hun huid in met geparfumeerde oliën uit kunstig vormgegeven flesjes en deden een glazen armband om hun pols. Hun echtgenoten besteedden ook aandacht aan hun uiterlijk: ze trokken een tuniek aan en scheerden zich met een scheermes, waarvan het handvat de vorm van een dolfijn kon hebben.
Ook na de dood wilden de gefortuneerden onder de landbouwers laten zien dat ze goed hadden geboerd. Op enkele tientallen tot zo’n driehonderd meter afstand van de villa omheinden ze een terrein met een muur en richtten het in als begraafplaats.
De mensen die eind tweede, begin derde eeuw eigenaren waren van de villa van Stein, bleven dezelfde begraafplaats gebruiken als de eerste bewoners zo’n honderdvijftig, tweehonderd jaar eerder. De vroegste graven waren eenvoudig, maar bevatten toch elk twintig grafgiften van glas en metaal. De latere bewoners van de villa gaven hun doden in een stenen askist ook verschillende typen bijzonder glaswerk mee, zoals een symbolisch bedoelde glazen strigilis, een krabber die normaal gesproken van metaal was en gebruikt werd om in een badhuis het vuil van het lijf te schrapen, en een zogenoemd slangendraadglas, een flesje waarop met dun gekleurd glasdraad kronkelende versieringen waren aangebracht.
Ook in Bocholtz begroeven ze de asresten van hun doden in een askist. De stenen kist met crematieresten zetten ze bij in een houten grafkamer. In de kist en de grafkamer gaven ze spullen mee die de dode kenmerkten: een bronzen inktpot, een ijzeren spatel om een tekst in was op een schrijfplankje uit te wissen, rietpennen, een grote ijzeren lanspunt voor de jacht, bronzen ruitersporen, een dolk in een versierde dolkschede, een bronzen wasbekken, een bronzen kruik en een bronzen zalfflesje in de vorm van Antinoös (ca. 111-130), de geliefde van keizer Hadrianus (76-138). Waarschijnlijk wierpen de nabestaanden over de grafkamer met stenen en aarde een grafheuvel op.
Ergens tussen 150 en 175 na Christus werd op veertig meter afstand van de villa van Simpelveld de as van een vrouw van middelbare leeftijd bijgezet in een askist gemaakt van Nivelsteiner zandsteen, afkomstig uit het Wormdal tussen Zuid-Limburg en Duitsland. Wat de meer dan twee meter lange kist, die in 1930 werd opgegraven, vooral bijzonder maakte, was dat aan de binnenzijde niet alleen de overleden vrouw op een ligbed was afgebeeld, maar ook het interieur en de buitenzijde van haar villa. Zilveren spiegels en gouden sieraden vertelden dat de vrouw welgesteld was. Een meegegeven schrijfstift maakte duidelijk dat ze ook nog eens kon lezen en schrijven.
In de tweede helft van de derde eeuw kwam er een einde aan het luxe landleven in Romeins Limburg. In 235 werd Maximinus I Thrax (ca. 173-238) de eerste soldatenkeizer. De volgende 35 jaar riepen tientallen generaals zich ook tot keizer of tegenkeizer uit. Dat leidde tot allerlei onrust en in 260 zelfs tot een afscheiding van het centrale gezag in Rome in de vorm van een Gallisch Rijk, dat de westelijke provincies van Spanje tot Engeland besloeg. Ook nadat Aurelianus (214/15-75) in 270 het rijk had herenigd bleef het onrustig. De bewoners van de luxe landhuizen trokken weg – of werden verdreven, dat is niet helemaal duidelijk. Wel is duidelijk dat er in verschillende villa’s branden zijn geweest, maar die kunnen onderdeel zijn geweest van een soort afscheidsritueel, net als het dumpen van Jupiterzuilen in waterputten.
De verlaten villa’s vervielen tot ruïnes en raakten overwoekerd door oprukkende bossen. Een enkele villa kreeg een tweede leven als steengroeve of kende nog een periode van bewoning door nieuwkomers die luisterden naar de verzamelnaam Franken.
Opgravingen
Begin twintigste eeuw verrichtten archeologen van het Rijksmuseum van Oudheden de eerste professionele opgravingen van enkele van de villa’s. Op glasplaten legden ze vast dat Limburg een van de weinige plekken in Nederland is waar hele stukken Romeins muurwerk bewaard zijn gebleven. De foto’s en opgravingsresultaten raakten echter in de loop der jaren in de vergetelheid. Totdat Jasper de Bruin, nadat hij in 2019 bij het Leidse museum conservator was geworden van de collectie Nederland in de Romeinse tijd, eens ging inventariseren wat er in de depots en laden van het museum nog te vinden was. Zo stuitte hij op een verborgen schat.
Hij kreeg het voor elkaar dat er een onderzoeksproject kwam om de oude opgravingen te onderzoeken en alsnog te publiceren en te presenteren. Dat gebeurde in samenwerking met het Thermenmuseum in Heerlen, het Limburgs Museum in Venlo en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed die in de jaren tachtig van de vorige eeuw de villa’s van Maasbracht en Voerendaal had opgegraven. De tentoonstelling, die later dit jaar ook in Venlo en daarna in Heerlen te zien zal zijn, is het eerste zichtbare resultaat. De Bruin: “Mensen worden de laatste jaren als het ware doodgegooid met de Limes, de noordelijke grens van het Romeinse Rijk, maar met deze tentoonstelling hoop ik duidelijk te maken dat zuidelijker het Romeinse verleden van Limburg minstens zo interessant is.”
Door Theo Toebosch, journalist