14 juli 2022

Als columnist van Museumtijdschrift schrijft Pauline Broekema in elk nummer over haar persoonlijke kunstobservaties. In deze column, uit Museumtijdschrift nummer 4, over de kunst van de meetkunde.

Extra: luister hieronder de door Pauline Broekema ingesproken column. 

Haar werkkamer in de pastorie noemde ze ‘Kipperust’. Vanachter haar lessenaar keek schrijver Betje Wolff (1738-1804) uit op de toren van de kerk waar haar veel oudere echtgenoot predikant was. Dat vertrek op zolder is er nog. Het maakt deel uit van het Betje Wolff Museum in het Noord-Hollandse Middenbeemster. Als ze in ‘Kipperust’ zat te schrijven, kende ze ‘zorgen noch verdriet’. Zonder die ruimte had ze het vast nog moeilijker gehad, daar in de polder. Vooral in de winter. Even een rondje maken viel dan niet mee. Ze dichtte:

De gladde klei zuigt magtig aan,
En hindert droevig in het gaan.

In de gang van het kleine museum hangt een fascinerende, vroege kaart van de Beemster, die in 1612 werd drooggelegd. Ik neem verbluft de kavelverdeling en de wegen in me op. Ze liggen als een fijn rasterwerk over de polder. Bij de droogmaking en de inrichting van polders waren landmeters betrokken. Die tekenden ook de kaarten, zoals die in de pastorie.
Hoe werkte een landmeter toen en hoe zag hij eruit? Ik vind hem in het Purmerends Museum. Hij droeg een hoed met brede rand, een wambuis met daarboven een gewichtige kraag en liep op schoenen, niet op klompen. Met een cape losjes om de schouders geslagen, tuurde hij door het vizier van zijn hoekmeetinstrument. Zo stond hij in de velden of aan het water. En liet zijn meetapparatuur door assistenten dragen.
Een landmeter moest, voor hij werd beëdigd, een examen afleggen. In het Purmerends Museum koop ik een boek met de herinneringen van Jan Switser, ‘gezworen landmeter van de Beemster’, uit 1790. In het verre Den Haag trof hij een aardige examinator, lees ik, ‘die mij seer en bescheijden onder een pijp en een glaasje wijn begon te ondervraagen’. Hij slaagde, kocht een fles wijn en ‘was van alle vrees en sorg ontlast’.

Anoniem, ‘Portret van een geleerd paar uit de Gouden Eeuw’, ca. 1660, olieverf op doek, 118 x 112 cm, Rijksmuseum Boerhaave, Leiden

Absolute alfa
Als ik verder zoek naar het fenomeen landmeter, duiken een voorname heer en dame op. Rijksmuseum Boerhaave in Leiden was er razendsnel bij toen in 2011 op een veiling in Duitsland het ‘Portret van een geleerd paar uit de Gouden Eeuw’ werd aangeboden. Met steun van de Vereniging Rembrandt en aanvullende fondsen kon het worden gekocht. Het is onbekend wie de schilder is en wie de man en vrouw zijn. Dat drukte de prijs enigszins, vertelt conservator Tim Huisman, als we voor het doek staan. Hier wordt de lof gezongen van iets dat ik, een absolute alfa, nooit echt zal begrijpen. Daardoor fascineert het me ook dat sommige mensen in vervoering kunnen raken door een wiskundige formule. Ik heb er zo een in mijn vriendenkring.
In de vitrines van het museum in Leiden liggen meetinstrumenten te glanzen. Prachtige handgemaakte koperen voorwerpen, die ook zonder dat je hun functie kent het bekijken waard zijn. Aan die objecten geeft het schilderij een gezicht, vindt Huisman.
Voor mij vertellen de man en vrouw inderdaad over de schoonheid van wetenschap. Ze hebben zich er op gekleed. De man draagt een uit Japan geïmporteerde kamerjas van blauwe zijde. De ‘Japonse rock’ werd in de tweede helft van de zeventiende eeuw gedragen door de elite. Was sjiek en behaaglijk, dankzij een voering van zijden watten en een mouw die met een wit manchet strak om de pols sloot en de kou buitenhield. De jurk van de vrouw is geen dagelijkse dracht, maar overduidelijk speciaal voor de gelegenheid gekozen, misschien wel uit de collectie van de schilder.

Gepolitoerde nagel
Twee welgestelde mensen die zich verdiepen in de kunst van de meetkunde. Zoals edellieden zich ook met muziek en retorica bezighielden, vertelt Tim Huisman. De man kijkt om, deelt zijn interesse met ons, toont de kaart van de vesting Groenlo. Zijn gepolitoerde duimnagel glimt rozig. Daarachter is de grafometer, een hoekmeetinstrument, zichtbaar. De vrouw houdt, de pink geheven, een schietlood hoog, aan haar linkerzijde is de stelling van Pythagoras opengeslagen. Ik negeer het feit dat haar gelaat veel vlakker is en minder uitgewerkt dan dat van de man. Dat zij er mogelijk maar een beetje bijhangt en dat het vooral om hem gaat.
Voor mij zijn ze een stel. Zijn ze kenners die net als ik, de leek, verrukt zijn van zo’n polderkaart. Met dit verschil dat zij wel de formules doorgronden, die aan de basis stonden van de polder van Betje.