5 februari 2025

Bijna driekwart van alle schilderijen die Jan Mankes in zijn korte leven maakte, is nu te zien in Museum Arnhem en Museum Belvédère in Heerenveen. Ze ademen vroeg twintigste-eeuws idealisme dat met hedendaagse ogen op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd.
Zaaloverzicht ‘Jan Mankes – Uiting geven aan geestelijk leven’, Museum Belvédère, foto: Nico Gijsbers

Als Jan Mankes (1889-1920) nu zou leven dan werd hij waarschijnlijk ‘woke’ genoemd. Hij was vegetariër in een tijd dat het woord ‘vleesvervanger’ nog niet bestond en overtuigd pacifist. Hij trouwde met de eerste vrouwelijke dominee van Nederland, die hij veelvuldig portretteerde als ze zat te lezen in hun spartaans ingerichte woonkeuken.
Als Jan Mankes nu zou leven dan was zijn werk misschien wel gekaapt door rechtse populisten. De kunstenaar die te boek staat als ‘Hollands meest verstilde schilder’ schept een wereldbeeld waar het huidige nostalgiekabinet naar snakt: dorps op het kneuterige af. De frisse weilanden die Museum Belvédère tentoonstelt zouden een-op-een uit een verkiezingsfolder van de BBB kunnen komen, inclusief knecht Douwe die veelvuldig met zijn spade door het beeld sjokt. De uilen en kraaien in Museum Arnhem zijn een stuk verfijnder dan de schreeuwmeeuw van de PVV, maar zelfverklaard dierenvriend Dion Graus is ongetwijfeld fan.

Zaaloverzicht ‘Jan Mankes – Verstilling en strijd’, Museum Arnhem, foto: Rolf Hensel

Loopje met de werkelijkheid
Maar Mankes is niet van nu, hij leefde ruim een eeuw geleden. Museum Arnhem plaatst hem nadrukkelijk in de kunstgeschiedenis door zijn werk te combineren met dat van voorgangers, navolgers en geestverwanten uit zijn eigen tijd. Zo had het meisje met witte bloem in Mondriaans Devotie (1908) een zusje kunnen zijn van het model dat Mankes vastlegde. De kom met eieren van Floris Verster (1914) steekt in breekbaarheid die van Mankes naar de kroon. Jacob Maris was duidelijk wat warmbloediger dan zijn jongere collega en Theo van Hoytema had meer zwier, maar je kunt zien dat ze allemaal rond 1900 leefden, toen de kunst op het punt stond een evolutionaire versnelling in te gaan.
De werken van Mankes zijn geplaatst op een donkerblauwe band die over de wand loopt. De ‘contextwerken’ hebben een lichtblauwe achtergrond. In eerste instantie oogt dat tentoonstellingsontwerp erg hard, maar als je dichterbij komt merk je dat het werkt. De omkadering laat je beter, met meer focus, kijken naar Mankes’ schilderijen die zelden groter zijn dan een A4 en in het geval van een torenvalk zelfs maar 15 bij 15 centimeter meten.
Nadere bestudering versterkt de bewondering voor de precisie die de schilder aan de dag legde, maar maakt ook duidelijk dat zijn realisme vaak een loopje neemt met de werkelijkheid. Zo lijkt een witte geit boven de aarde van het tuintje te zweven, neigt zijn slootje met overhangende dopheide naar abstractie en lijkt de achtergrond van een stilleven met flesje en bloemen op gekreukeld papier dat je daar helemaal niet verwacht.

Jan Mankes, ‘Jonge witte geit’, 1914, foto: Peter Cox

Alternatief zelfportret
Met een indrukwekkende lijst bruiklenen is de dubbeltentoonstelling in Museum Belvédère en Museum Arnhem is een van de grootste overzichten van het werk van Mankes ooit. De presentaties vullen elkaar aan maar zijn prima onafhankelijk te bekijken. Arnhem is het volledigst, met iconische werken als de gemberpot met chrysanten die tot de topstukken van Museum More behoort. Behalve werk van tijdgenoten bevat de tentoonstelling een aantal hedendaagse interventies, waarvan Sophie Steengrachts wandschildering met een typische Mankes-uil in een rivierlandschap eruit springt. Belvédère richt zich volledig op de periode 1909-1915, toen Mankes als beginnend kunstenaar in Friesland woonde. Een paar schitterende litho’s en tekeningen zijn hier de niet te versmaden bonus.
Zelfportretten lopen als een rode draad door beide tentoonstellingen. Je ziet de jongen veranderen in een man maar het steevast naar rechts gedraaide hoofd behoudt zijn aura van breekbaarheid. Het doet je afvragen hoe Mankes zich had ontwikkeld als hij ouder dan 30 was geworden. Als hij nu zou leven was hij niet aan tuberculose bezweken. Dan was Marmot in herfstbos (1918) niet zijn laatste schilderij geweest. Nu fungeert het op het einde van de Arnhemse presentatie als ultiem alternatief zelfportret: een klein, kwetsbaar wezentje dat kortstondig oplicht in de grote wereld.

Jan Mankes, ‘Zelfportret’, 1912, foto: Peter Cox