31 mei 2023

Jeroen Krabbé verraste in 2010 vriend en vijand met een indrukwekkende reeks schilderijen waarin hij het lot van zijn Joodse grootvader verbeeldde. Museum Sjoel Elburg toont nu het aangrijpende beeldverhaal van zijn ondergang op negen manshoge doeken.

‘Oostende – 1902’. Jeroen Krabbé

Het is van betekenis dat deze expositie op 4 mei van start ging in Museum Sjoel Elburg. Net als in zoveel Nederlandse steden en dorpen in de Mediene (het buitengebied, waaronder alle plaatsen buiten Amsterdam gerekend werden!) leefde en werkte hier al eeuwen een kleine, maar hechte gemeenschap Joden die hun eigen gebedshuis hadden. Ze werden er volledig geaccepteerd. Elburg is één van de weinige plaatsen in Nederland waar de Joodse begraafplaats binnen de stadswallen ligt; vrijwel overal elders werden Joden voor hun laatste rustplaats naar het buitengebied verbannen. Ondanks deze assimilatie is ook in Elburg vrijwel niemand ‘teruggekomen’. Juist op deze plek, waar het leven van de gewone Joodse medelanders wordt herdacht, is ‘De ondergang van Abraham Reiss’ op zijn plaats.

Jeroen Krabbé voor het schilderij ‘Amsterdam – april 1942’, Jekerstraat 14-3, foto: Hans de Bruijn

Kleurrijk en indringend
Jeroen Krabbé (1944) is een artistieke duizendpoot: naast acteur, regisseur en televisiemaker, bovenal een schilder. In zijn eerste overzichtstentoonstelling in Museum de Fundatie in 2012 liet hij vooral een ‘betere’ wereld zien; expressieve, kleurrijke doeken waarin het landschap en de vegetatie de hoofdrol spelen en de mens volledig ontbreekt. “In het paradijs wonen nu eenmaal geen mensen”, aldus Krabbé. De reeks die hij in Elburg laat zien, is van een heel andere orde. Ook in deze sober gekleurde, pasteuze doeken speelt de verf een belangrijke rol, maar de hoofdrol is voor de kwetsbare Reiss senior. Tegen de geschilderde achtergrond wordt hij haast doorzichtig neergezet in houtskool op de witte grond van het doek: indringend aanwezig, maar tegelijkertijd al niet meer van deze wereld.
Aan de eerste drie doeken liggen familieportretten ten grondslag: we zien Reiss zittend in een berkenbos, aan een Belgisch vakantiestrand en op de laatste complete gezinsfoto. Daarna wordt het verhaal steeds grimmiger. Na Westerbork, waar hij in zijn sjofele kleren (inclusief Jodenster) verdwaald lijkt te zijn op een kale akker, volgt in 1943 het onvermijdelijke transport naar Sobibor: het begin van het einde. De ‘scène’ waarin hij in drie verschillende wanhopige poses is afgebeeld in een verder lege wagon, is huiveringwekkend. Niet realistisch, zoals we kunnen weten uit de ooggetuigenverslagen die immers spreken over volgepropte veewagens, maar wel effectief. Het volgende doek toont de aankomst: we zien Reiss op de rug tussen twee geopende wagondeuren, aangeblaft door twee ‘hellehonden’. Alsof dat niet erg genoeg is, moeten de nieuwkomers zich helemaal uitkleden (een standaardprocedure, ongeacht de weersomstandigheden).

Zaaloverzicht, foto: Cathy Leijs

Medeplichtige ganzen
Boven op alle doorstane ellende was dat een enorme vernedering in een wereld die destijds veel preutser was. Krabbé beeldt zijn grootvader nu frontaal af, met uitgestrekte armen, in zijn schamele naaktheid. De overeenkomst met de gekruisigde Christus is onontkoombaar, waarmee de reeks zich laat lezen als een kruiswegstatie: de lijdensweg zoals we die kennen uit de Rooms-Katholieke Kerk.
Een merkwaardig detail is een koppel ganzen. Hun (historische) aanwezigheid heeft een perverse reden: de ganzen moesten met hun gegak de doodstrijd van de mensen die de gaskamers ingejaagd werden, overstemmen… Op het laatste doek zien we het crematorium dat in dikke verfstreken zijn rook uitbraakt. De ‘medeplichtige’ ganzen zijn hier bloedrood, terwijl de berkenstammen die het gebouw omringen in plaats van noesten, ogen hebben. Krabbé noemt hen het koor dat – als in een Griekse tragedie – getuige en commentator ineen is.
De monumentale doeken hangen in een relatief kleine ruimte, waardoor je er als beschouwer letterlijk geen afstand van kunt nemen. Dat draagt niet alleen bij aan de zeggingskracht van dit dramatische ‘beeldverhaal’, maar heeft als bijkomend voordeel dat je de doeken ‘op de verfhuid zit’. Je ziet daardoor goed hoe doorwrocht en inventief ze geschilderd zijn.

Jeroen Krabbé, ‘Spanderswoud - 1904’