14 december 2022

Met 42 tentoonstellingen staat 2023 in het teken van Picasso, die vijftig jaar geleden overleed. Twee musea in Brussel en Madrid hebben dit aankomende jubileumjaar alvast afgetrapt. Beide tentoonstellingen werpen een verrassend licht op Picasso’s overbekende oeuvre, waarbij wordt geput uit de beste collecties ter wereld.  

Pablo Picasso, ‘Fluitspeler en vrouwelijk naakt’, 1970, privécollectie, © Succession Picasso/VBK, Wenen (te zien op ‘Picasso & Abstraction’)

Pablo Picasso had een haat-liefdeverhouding met abstractie. Hij was als de dood dat het hem tot louter versiering zou leiden: “Ik heb een afkeer van al die zogenaamde abstracte schilderkunst”, zei hij tegen een interviewer in 1928. “Als je tinten naast elkaar plakt en lukraak daar wat lijnen overheen trekt […] ben je hoogstens met decoratie bezig.” En hoewel Picasso de relatie met de zichtbare werkelijkheid essentieel vond om een kunstwerk te doorgronden, toont de tentoonstelling ‘Picasso & Abstraction’ in de Koninklijke Musea voor de Kunsten in Brussel de abstractie en werkelijkheid waartussen Picasso laveerde.

Zaaloverzicht ‘Picasso & Abstraction’, foto: Constance le Hardy

Gitaar
Hij begint die abstracte experimenten direct na zijn beroemde schilderij Les Demoiselles d’Avignon (1907), waarin hij onder invloed van zijn fascinatie voor Catalaans-romaanse en Afrikaanse sculptuur vormen begint ‘op te breken’. Schilderijen en een aantal tekeningen laten in de tentoonstelling zien hoe dat proces van abstrahering verloopt. Een van de ‘demoiselles’ wordt een Boom (1907) die nauwelijks als zodanig is te herkennen. Kort daarop, in 1908, herwerkt Picasso dezelfde vrouwenfiguur opnieuw in de serie aquarellen Studie voor ‘Drie vrouwen’: drie naaktfiguren, meer een abstracte kosmische compositie dan de zichtbare werkelijkheid. Het lijkt alsof Picasso tijdens het maken van het ene werk al bezig is met het bedenken van het volgende.

Een ander soort abstractie moet het hebben van je eigen associatievermogen: een witte lap vastgezet op een witgeverfd paneel met een houten stok, touw, spijkers en ringbouten heeft de titel Gitaar (1926). Maar nergens herinnert het aan een muziekinstrument. Je krijgt eerder de indruk van een spanlaken in een akelig ziekenhuis. Het reliëf sluit aan bij het in 1924 door André Breton geformuleerde surrealisme, dat het moest hebben van associatievrijheid en schokeffecten. Deze vergaande abstractie is een uitzondering in Picassos oeuvre.

Pablo Picasso, ‘Gitaar’, 1926, Musée national Picasso, Parijs, foto: Constance le Hardy (te zien op ‘Picasso & Abstraction’)

Zeldzame kledingstukken
Het woord surrealisme werd voor het eerst gebruikt door de dichter en kunstcriticus Guillaume Apollinaire in zijn bespreking van het ballet Parade, naar een idee van de surrealistische dichter en (toneel)schrijver Jean Cocteau en met decors van Picasso. Bij de Parijse première in 1917 ontmoetten Picasso en Gabrielle Chanel (beter bekend als Coco Chanel) elkaar waarschijnlijk voor het eerst. Zeker leerde Picasso er zijn latere echtgenote, balletdanseres Olga Khokhlova, kennen. Museum Thyssen-Bornemisza plaatst in de overrompelende tentoonstelling ‘Picasso/Chanel’ hun werk in de context van zowel hun theatrale ondernemingen als de invloed van Picasso’s kubisme op Chanels ontwerpen rond 1920. Portretten en huiselijke filmpjes van Khokhlova als fervent drager van Chanels couture geven een ander beeld van de vaak verguisde eerste echtgenote van Picasso.
Op de tentoonstelling in Madrid gaan Chanels vaak meer dan honderd jaar oude en daarom zeer zeldzame kledingstukken vergezeld van Picasso’s schilderijen. Rond 1920 laat zij zich beïnvloeden door Picasso’s werk van tien jaar daarvoor, bijvoorbeeld in de geometrische vormentaal van rechte en hoekige lijnen in haar ontwerpen. Chanels matiging van het kleurgebruik tot wit, zwart en beige is een parallel van Picasso’s en Braques terughoudende kleurgebruik. Het collage-kubisme wordt weerspiegeld in stoffen met verschillende texturen, zoals zijde en het comfortabele jersey.

Pablo Picasso, ‘Hoofd van een man’, 1912, Musée d’Art Moderne, Parijs (links), Gabrielle Chanel, mantel ‘Abrigo’, 1918-19 (midden), Pablo Picasso, ‘Hoofd van een man’, 1913, Museum Thyssen- Bornemisza, Madrid (rechts)

Strandleven
Ook werkten Chanel en Picasso samen aan twee producties van Cocteau. Deze had een goede reden Chanel in 1922 te vragen de kostuums te verzorgen voor zijn treurspel Antigone: “Chanel is de briljantste kledingontwerpster van deze tijd en ik kan me de dochter van Oedipus niet armoedig gekleed voorstellen.” Picasso verzorgde het decor, dat net als Chanels tunieken en Antigone’s kleed door antieke vazen was geïnspireerd.
In 1924 kwam met het ballet Le train bleu een meer hedendaags onderwerp uit Cocteau’s handen: het strandleven aan de Côte d’Azur, compleet met gigolo’s en sportieve badgasten. Opnieuw vroeg Cocteau Picasso en Chanel om hun medewerking en de moderniteit spat van het decor en de kostuums af. Er zijn weliswaar maar twee originele jersey balletkostuums over uit 1924, maar de tentoonstelling toont de nog steeds sexy ogende reproducties uit de jaren negentig. Ernaast hangt Picasso’s kostelijke De baadsters uit 1918; de inspiratie voor Chanels toneelbadkleding lijkt daar evident. Met het duo Chanel en Picasso (aangevoerd door Cocteau) konden de Roaring Twenties écht beginnen.

Pablo Picasso, ‘De baadsters’, 1918, Musée national Picasso, Parijs (te zien op ‘Picasso/Chanel’)