21 augustus 2024

Als columnist van Museumtijdschrift schrijft Pauline Broekema in elk nummer over haar persoonlijke kunstobservaties. In deze column, een voorproefje uit Museumtijdschrift nummer 6, over de bergen van Ferdinand Hodler.

Ferdinand Hodler, ‘Das Jungfraumassiv von Mürren aus’, 1911

Ze gaat me voor, met die trage maar trefzekere tred van de doorgewinterde loper. Zo heb ik het destijds op mijn achttiende ook van haar geleerd. Vooral niet te snel lopen. De bergschoen plat neerzetten en steeds hetzelfde tempo aanhouden.

Er ligt een heel leven tussen die keer dat ik als vrijwilliger in het Berner Oberland een zomer in haar gezin meehielp en het heden. De jonge moeder van toen is nu vijfentachtig jaar. Beneden ons ligt haar dorpje. We kijken neer op de rode en grijze kunststof van de daken – ik heb de houten dakbedekking nog gekend. Haar eenvoudige achttiende-eeuwse boerenhuis herken ik van bovenaf onmiddellijk. Buiten en binnen is vrijwel niets veranderd. De lage zoldering. De groene tegelkachel in de ‘Stube’, de woonkamer. De lage vensters die van over de bakken met geraniums heen een adembenemend uitzicht bieden op de bergen. De keuken. Daar maakte ze iedere ochtend haar excellente kazen van de zojuist van de alpenweide aangevoerde melk. Stipt om twaalf uur werd gegeten. Warm. Aardappels en groenten uit de moestuin. “Essen, gut essen”, gebood haar echtgenoot, een man van weinig woorden. Goed eten, want in de middag mocht ik op de helling onder de kabelbaan meehelpen met hooien. Met de hand. Heerlijk, maar doodvermoeiend. Af en toe zoefde over onze hoofden de ‘Cabine’ voorbij. Toen de oudste van haar vijf kinderen op het punt stond geboren te worden, was de ‘Bahn’ er nog niet. Hoogzwanger ging ze lopend naar het dal om daar in de kliniek te bevallen.


Huzarenstuk

Met enige regelmaat ben ik terug geweest. Haar eenvoudige chalet voelt als een tweede thuis. We praten veel over vroeger. Zij is een kind van het vlakke land, van Emmental. “Je bent om de bergen met mij getrouwd”, plaagde haar man wel eens. Ze hield van hem. Maar hij had gelijk, ze houdt zielsveel van de bergen. De ‘Jungfrau’ is haar het liefste. Laatst zag ze ‘haar’ vanuit de lucht. Op een foto van dat huzarenstuk hangt ze íntens gelukkig onder de vleugel van een paraglider. Met een jonge copiloot, het type oogverblindende skileraar, beschermend achter zich. Ze kent de bergen door en door. Eens, we stonden in de moestuin, hoorde ik een knal, alsof het onweerde bij een onbewolkte lucht. “Gletscherbruch”, zei ze met ontzag. Een stuk van de gletsjer dat afbrak. De bergen, ze laten niet met zich spotten.

Deze ochtend treden we in de sporen van Ferdinand Hodler (1853-1918). De schilder van haar bergen. Ze helpt me, met de foto van zijn schilderij in de hand, de plek te vinden waar hij moet zijn neergestreken om zijn impressie van het Jungfraumassief vast te leggen. Enkele dagen eerder zag ik zijn Das Jungfraumassiv von Mürren aus uit 1911 in Kunstmuseum Bern. Op een heerlijk rustige zaterdagochtend had ik alle tijd om het te bekijken. Hodler vertaalde wat ik op mijn eerste kennismaking met de bergen zag. Het overweldigende. Dat wat altijd geweest is.

Schilder van vlakken
Met de rugzak naast ons, zitten we in het gras en kijken. Niet alle kleuren die hij waarnam, zien wij. Zoals dat roze in het gesteente, het donkerblauw dat naar paars neigt. Vermoedelijk heeft de kunstenaar, die tot een van de grootsten van Zwitserland wordt gerekend, eerst wat schetsen gemaakt. Krachtige lijnen. Hij was in de loop der jaren steeds abstracter gaan werken. Had de periode van zoete berggezichten allang achter zich gelaten. Een schilder van vlakken werd hij. Wordt weleens een wegbereider genoemd voor de abstracte schilders van onze tijd.

Soms kon Hodler zo bevangen worden door de schoonheid van de bergen dat hij niet meer dacht aan “eten, drinken en andere geneugten.” Zo vergaat het mij ook. Mijn gids reikt me in het gras de veldfles aan en gebiedt me een paar slokken te nemen. Ik wil van haar weten of Hodler haar bergmassief goed heeft getroffen en houdt haar de foto voor. Ja, knikt ze, hij heeft gezien wat zij altijd voelt. “Mijn bergen”, zegt ze liefkozend.
Het kwastje van haar blauwe zomermuts beweegt heen en weer op de cadans van haar stappen. Weer heeft ze de leiding. We laten Mürren achter ons. Tevreden beginnen we aan de afdaling. Terug naar huis.


Deze column verschijnt in Museumtijdschrift 6, vanaf 30 augustus bij de abonnee, vanaf 3 september in de winkel.