31 juli 2023

Als columnist van Museumtijdschrift schrijft Pauline Broekema in elk nummer over haar persoonlijke kunstobservaties. In deze column, uit Museumtijdschrift nummer 5, over wonderlijke schakeringen in zwart-wit.

Marja Dijkstra, ‘Grienestjer’, 2019, part. coll.

Het was nooit zo mijn materiaal. Die zwarte staafjes die brokkelden, vergruisden, je smerige handen bezorgden en lelijke vegen maakten op het papier. Dat gehannes met het kneedgom en de ganzenveer. Houtskool deed me altijd denken aan een tante van me. Ze at nooit beschuit. Want, zei ze, “het geeft zo’n rommel in je mond”. Houtskool verbond ik bovendien met vergankelijkheid. Eén onvoorzichtige beweging en de tekening was verpest. Dacht ik.
Daarom sloeg ik houtskooltekeningen meestal over. Had er geen aandacht voor. Tot ik laatst, op een tentoonstelling in Kasteel Groeneveld in Baarn kennismaakte met de monumentale houtskooltekeningen van Marja Dijkstra (1956).
De veronachtzaming van houtskool bleek, toen ik later op zoek ging naar meer houtskooltekeningen, onterecht. Jan Mankes gebruikte het om te tekenen wat hem lief was. Zie hoe zacht hij zijn vrouw, de predikant Anne Zernike, portretteerde. En George Hendrik Breitner, razendknappe studies maakte hij ermee. Albrecht Dürer schonk in 1514, dankzij houtskool, zijn moeder met haar gerimpelde voorhoofd en argwanende blik, het eeuwige leven. En Victory Boogie Woogie, zijn laatste werk, bouwde Mondriaan op met onder meer houtskool.

Oase
Marja Dijkstra tekent met houtskool haar achtertuin. Dat is voor haar de Groene Ster, een door mensenhanden aangelegd natuurgebied. Zij gebruikt liever de veel poëtischer klinkende Friese benaming en schrijft die bij voorkeur aan elkaar: Grienestjer.
Ik fiets er vanuit het station Leeuwarden naartoe. Na een laatste buitenwijk, met opvallend veel versteende tuinen, rijd ik de groene oase binnen. Ik tref het op deze doordeweekse dag met veel wind. Heb het gebied vrijwel voor mij alleen. Over smalle paden en een wat bredere weg kom ik langs water, bomen, riet, een keurige golfbaan en fijne rommelige graslanden en bereik zo het dorp Tytsjerk, de woonplaats van Marja.
Ze groeide op in de Zuidwesthoek van Friesland. In haar kinderjaren hadden de weilanden nog allerlei schakeringen groen en waren de bermen uitbundig begroeid. Eindeloos speelde ze in het veld. Om je heen kijken en ervaren dat alles klopte, vertelt ze, dat was zo heerlijk. Maar de stallen werden groter, de weilanden eentoniger, de slootkanten efficiënter gemaaid. Het waterleven verarmde en steeds meer weidevogels verdwenen.
Ze volgde een opleiding aan de Academie Vredeman de Vries in Leeuwarden en stapte over naar de Klassieke Academie in Groningen. Daar leerde ze om dat wat ze niét zag te tekenen.
Dat klinkt ingewikkeld, maar het is precies wat ze nu doet. Vrijwel iedere dag doorkruist ze haar duizend hectare grote ‘achtertuin’. Ze kent paadjes die weinig mensen weten te vinden. Maakt daar voorbereidende schetsen en foto’s. Thuis, in haar kleine atelier, bouwt ze er vervolgens haar eigen natuur van.

Opgedroogd zand
Ze verdraagt het slecht dat er zo veel natuur verdwijnt. Haar enorme werken, al ontstonden ze dan in een aangelegde natuur, troosten. Geven rust. Ze helpen haar, legt ze uit, om er een beetje tegen te kunnen dat de natuur ons door de vingers glipt. In een tekening wil ze iets van dat gelukzalige gevoel van vroeger terugbrengen, dat gevoel dat het allemaal goed is.
Dat is dus wat ik herkende toen ik dit bospad in houtskool zag. Rust. De zon die schaduwen trekt en lichte plekken maakt en langs dat overhellende loofboompje strijkt. Het struikgewas waar het licht zo subtiel doorheen schijnt en hier en daar behangen is met ragfijne spinnenwebben. Alleen een plukje brandnetels daar verderop kan het plezier vergallen door branderig langs je kuiten te strijken.
En nog zoiets wonderlijks: de schakeringen in zwart-wit brengen kleur in de tekening. De bladeren van die overhellende boom worden voor mij, als ik wat langer kijk, doorschijnend groen. Het opgedroogde zand maakt het paadje lichtbruin. Het riet, aan de linkerkant, ritselt goudgeel. De dappere stammetjes aan de overzijde, begonnen als simpele zaailingen, neigen naar paars.
Even blijven staan en afwachten wat het licht doet, als zo dadelijk de zon achter een wolk verdwijnt.
Dan is, leert de ervaring, alles rond zo’n bospad weer anders.
Dat kreeg zij, die de houtskool over het papier stuurde, toch maar mooi voor elkaar.
Want inderdaad, zo is het.
In een bos klopt alles.