15 juni 2023

Als columnist van Museumtijdschrift schrijft Pauline Broekema in elk nummer over haar persoonlijke kunstobservaties. In deze column, uit Museumtijdschrift nummer 4, over een zomeravond aan het strand.

Bernardus J. Blommers, ‘Zomeravond aan het strand’, 1902, Katwijks Museum, Katwijk (bruikleen van Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam)

“Hoe kreeg hij dat voor elkaar?” vraagt een bezoeker zich hardop af. Toevallig staan we samen voor een topstuk in het Katwijks Museum, Zomeravond aan het strand uit 1902 van Bernardus J. Blommers (1845-1914). Ze wijst op het kleine meisje met het witte kapje. “Die uitdrukking. Hoe deed hij dat?”
Ik kende het werk, maar wilde het eens in het echt zien. De dame die zich verbaasde over de blik in de ogen van de peuter loopt door. Ik heb nu alle ruimte en laat het doek op me inwerken. De ogen van het kind zijn twee donkergrijze stippen met een lichtgrijs veegje. Hoe wist Blommers er dan toch dat verhaal mee te vertellen van een eerste keer pootjebaden in zee?
Ik herken de broze trots van een klein meisje dat haar angst heeft overwonnen. Onder haar voetjes voelt ze de sensatie van het lauwwarme water na een dag zon. Tussen haar moeder en broertje in glorieert ze. Haar zus, in dieper water, met haar rokken hooggehouden, gedraagt zich als een ervaringsdeskundige. “Kom maar”, moedigt ze aan. 
De brede werkhand van de moeder omklemt de pols van het kleintje. Mocht ze struikelen, dan zet ze haar met een zwaai zo weer op de benen. Haar man is op zee. Daar heeft hij de leiding over de vissersschuit. Aan de wal is zíj de schipper.
Op deze zomerdag heeft ze het huis geschoond, netten geboet en vis verkocht. Na de avondboterham is het de tijd voor de kinderen. Ook zij geniet.
De zee spreidt zich uit, helemaal voor hen alleen. Want de badgasten betreden in dit uur de rooksalon van hun hotel. Na het aperitief worden ze naar hun tafel geleid en krijgen het diner geserveerd. 

Drijvende kracht
Het gezin Blommers heeft een eigen huis in Katwijk. In 1900 lieten Bernardus en zijn vrouw Anna van der Toorn naast de Oude Kerk een villa bouwen. Ze brengen er met hun gezin de zomers door. Anna is een drijvende kracht achter de carrière van haar man. Vroeger verkocht ze vis in Scheveningen. Met haar zakelijk inzicht behartigt ze na haar huwelijk in 1871 de belangen van haar echtgenoot. Zij is het die de financiën regelt.
Villa Thérèse vernoemen ze naar de jongste van hun tien kinderen. Blommers tekent hen ontelbare keren. Hij analyseert hun bewegingen. Hun houding. De manier van kijken. De ernst als ze bij eb in een poeltje hun zelfgemaakte bootje laten varen. De overgave waarmee ze aan de vloedlijn met een schep een zandbult opwerpen. Wandelend in de duinen haalt hij snel zijn schetsboek tevoorschijn als de jongste op de arm van zijn vrouw een witte vlinder gewaarwordt en pogingen doet die te vangen. Later zal een kleinkind vertellen dat ze in de door Blommers geportretteerde Katwijkers haar familieleden herkent.
De galerij van het strandhuis biedt de kunstenaar een magnifiek uitzicht. Daar schetst en schildert Blommers wat hij voor zich heeft. Het strand en de zee. Hij oefent om het ‘gouden uur’ te kunnen vangen. Het is de periode dat de zon na een warme dag ondergaat en de wereld in die prachtige, warme gouden gloed zet. De schilder moet zich dan haasten. Want dat magische uur duurt in werkelijkheid hooguit veertig minuten. Ook fotografen en filmmakers houden van dat licht. De Amerikaanse klassieker Days of Heaven (1978) van regisseur Terence Malick bijvoorbeeld is beroemd vanwege de adembenemende, in het ‘golden hour’ gedraaide scènes.
Het is mede dat magische licht dat die vrouw en haar drie kinderen op het strand tot leven brengt. Het maakt dat ik denk te weten hoe de voorzichtige wandeling afloopt. Het kleintje begint te dreinen. Het zoute water prikt aan haar voeten. Ze wil op de arm. Het is genoeg geweest. Dat vindt ook haar moeder. Morgen wordt een drukke dag. Aan de horizon zijn vage vlekken zichtbaar. De vloot nadert. De bomschuiten zijn in aantocht. De vrouw hoopt dat over enkele uren die kreet klinkt waar iedereen in Katwijk naar verlangt. “Alles wel aan boord!” Dan heeft ze haar gezin weer compleet.