10 februari 2022

Als columnist van Museumtijdschrift schrijft Pauline Broekema in elk nummer over haar persoonlijke kunstobservaties. In deze column, uit Museumtijdschrift nummer 1, over de bevlogenheid en passie van Kitty van der Mijll Dekker. 

 Extra: luister hieronder de door Pauline Broekema ingesproken column.

We zaten voor het eerst in een lockdown toen ik haar leerde kennen. Het was de tijd dat een simpel bezoek aan een supermarkt de dag al brak. Op een keer kocht ik daar een vaatdoekje, pakte het thuis uit en legde het naast de gootsteen. Er gebeurde iets geks. De simpele rood-witte lap op het donkere aanrecht herinnerde me aan abstracte monumentale doeken. Ik wilde weer langs een Barnett Newman kunnen gaan, een Rothko, een Pollock. Het was een verlangen naar de unieke ruimte van tentoonstellingszalen. Nergens slenter je fijner dan in een museum. Ik miste ze.
Ik deelde mijn verlangen op Facebook en mijn heimwee bleek herkenbaar. Iemand tipte me om musea digitaal te bezoeken. Dat deed zij nu, ‘van Zwolle tot New York’. Een ander had zojuist de online collectie van het Louvre ontdekt.
Bij mijn bericht plaatste ik een foto van dat vaatdoekje. Van verschillende kanten werd geïnformeerd of ik de schilderijen van Daan van Golden en Har Sanders kende. Beiden legden textiel in allerlei soorten vast. Dankzij die suggesties begon ik aan een tocht over het internet en zo stuitte ik op het werk van de textielkunstenaar Kitty van der Mijll Dekker (1908-2004). Ik bestelde haar beroemde glazendoek, een van de talloze ontwerpen voor huishoudtextiel die ze vanaf 1935 ruim dertig jaar maakte voor de Linnenfabrieken E.J.F. van Dissel & Zonen in Eindhoven. Het TextielMuseum in Tilburg, dat ook haar archief beheert, heeft hem weer in productie genomen.

Vlekkeloosheid
Kitty van der Mijll Dekker kreeg haar opleiding in Dessau, aan het Bauhaus, de hogeschool voor architectuur, toegepaste kunst en industriële vormgeving. In de glazendoek meen ik het werk van Paul Klee te herkennen. Met zijn kleurenleer maakten de Bauhäusler al kennis tijdens de voorbereidende opleiding. Pas daarna mochten ze in een van de werkplaatsen van het Bauhaus aan de gang. Ook Kitty volgde in 1929 eerst de verplichte ‘Vorkurs’. Ze had trouwens meer met Wassily Kandinsky, die vond ze een stuk aardiger dan Klee, vertelde ze eens aan de Volkskrant.
In het ingenieuze lijnenspel op de glazendoek mengt het rood zich langzaam met het blauw en andersom. Uiteindelijk lijkt het wit aan de randen helemaal te verdwijnen. Door die optische illusie krijgt de doek als het ware een lijst. Het centrale middenvlak neigt naar grijs, alsof de ontwerper zich al heeft verzoend met de wetenschap dat haar schepping straks in het gebruik zijn vlekkeloosheid zal verliezen. Daarna de was in gaat en er iets gekrompen uitkomt. 

In het ingenieuze lijnenspel mengt het rood zich langzaam met blauw. 

Bevlogen
Zo nuchter, zo listig bijna is het ontwerp, maar schuilde er in de ambachtelijke vaardigheid ook bevlogenheid en passie? Ja, wel degelijk, blijkt uit een biografische notitie in haar archief. Als meisje tekende ze plattegronden voor huizen, waarvan ze hoopte dat haar vader ze eens zou laten bouwen. Ze droomde van een loopbaan als architect. Een familielid raadde het af. In een herinnering citeerde ze deze neef ‘van mams kant’. De bouwkundig ingenieur beweerde dat bouwvakkers alleen naar mannen luisteren. “En door weer en wind op steigers klimmen is evenmin iets voor een vrouw”, had hij gezegd.
Door haar keuze voor het weefgetouw wist ze het leven binnenshuis drastisch te veranderen. Ze bracht kunst de woning in. Gaf het huishouden iets om van te genieten. Ze bood, naast ontwerpen voor wandkleden, tapijten en gordijnen, een alternatief voor het traditionele, meestal geblokte of effen keukentextiel.

Openluchtmuseum
Hoe essentieel de theedoek ooit in de huishouding was, blijkt uit een nieuwe aanwinst van het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem. Daar staat sinds kort een houten noodwoning. Die werden na de Watersnoodramp in 1953 als bouwpakketten aangevoerd en bij honderden in de getroffen gebieden neergezet, inclusief meubilair en een zeer bescheiden inventaris. Er zat uiteraard een theedoek bij. Niet die van Kitty, maar een effen exemplaar, aan de uiteinden voorzien van een zuinig rood streepje.
Bij het Bauhaus, in de weverij, viel de Nederlandse studente al op. Een docente zei eens: “Wat je maakt, ziet er zo vanzelfsprekend uit”.
Mijn aanwinst hangt aan een haakje, waardoor de lijnen zich speels voegen naar de plooien. Hij laat zich ook, heb ik vastgesteld, met vier spelden als een textiel object aan de muur hechten. Om daar vanzelfsprekend mooi te zijn. 

Hoofdbeeld: Kitty van der Mijll Dekker, glazendoek, 1935, biologisch katoen en linnen, 66 x 64 cm