15 december 2022

Als columnist van Museumtijdschrift schrijft Pauline Broekema in elk nummer over haar persoonlijke kunstobservaties. In deze column, uit Museumtijdschrift nummer 8, over het leven van Eduardo Paolozzi, uitgedrukt in brons.

Extra: luister hieronder de door Pauline Broekema ingesproken column. 

Eduardo Paolozzi, ‘St. Sebastian III (Figure with Words)’, 1958, Kröller-Müller Museum, Otterlo

Het leeghalen van het ouderlijk huis. Dat soms emotionerende proces van alles door je handen laten gaan en kiezen. Ook wij maakten het mee. Wat niet. Wat wel. De verweerde spiegel die zo veel dierbaren zag, de broodplank met snijsporen, de verrekijker, de boeken. Aarzelen, terwijl de nieuwe eigenaar een rappe oplevering eiste. Daarom werd besloten dat ik wat nog niet was gezien voorlopig op mijn zolder zou bewaren.
Tussen de spullen zat een bruine kartonnen koker. Pas na lange tijd opende ik hem. Er kwam een litho uit. Mijn ouders hadden hem gekocht, reconstrueerde ik, op hun laatste vakantie in Zuid-Engeland. Vlak daarna werd mijn moeder ziek en bleef de koker dicht. Op een grijze ondergrond verrijzen drie bouwsels. De maker, Eduardo Paolozzi (1924-2005), kende ik alleen van naam. De vondst voelde als een nagekomen geschenk, waar ik wel iets voor terug moest doen: over hem lezen.
Een paar weken later kreeg ik een zetje. Uit een ruilboekenkast haalde ik de klassieker Private View ­– The Lively World of British Art van Bryan Robertson, John Russel en Lord Snowdon. Het boek, uit 1965, geeft een prachtig beeld van de Britse kunstwereld in die jaren. Lord Snowdon, toen nog getrouwd met de zus van koningin Elizabeth II, fotografeerde de kunstenaars thuis en in hun atelier. Paolozzi staat, donkerharig, massief en breed, in zijn studio.

Godfather van de popart
Eduardo Paolozzi leerde ik daarna langzaamaan beter kennen. Beluisterde hem in interviews, las over zijn werk, over zijn familie die, zoals duizenden Italianen, begin vorige eeuw naar Schotland emigreerde. De Paolozzi’s dreven een ijssalon in Leith, bij Edinburgh. Het ambacht, de kunst van het ijs maken zag Eduardo dagelijks uitgevoerd. Het heeft hem ongetwijfeld beïnvloed. Hij leefde in twee werelden, de Schotse en de Italiaanse. Tussen de middag snelde hij (de beste leerling van de klas) naar huis om te eten. Zijn geliefde ‘spaghetti all’aglio’ is opgenomen in een kookboek met recepten van oud-studenten van het Royal College of Art.
Eduardo was als kind al gevoelig voor beelden. Kleurige, vrolijke en soms gruwelijke. Hij nam ze in zich op. Bij zijn familie in een Italiaans bergdorp zag hij hoe een varken geslacht werd. Het was zijn vroegste herinnering. Al jong ging hij naar de bioscoop, waar ze Amerikaanse B-films draaiden. De indrukken zetten zich vast in zijn hoofd en keerden later terug in zijn werk. Zijn ouders verkochten naast ijs ook sigaretten en snoepgoed. In de sigarettenpakjes zaten plaatjes van filmsterren, auto’s, vliegtuigen. Die kreeg hij van klanten. Tekende ze na of gebruikte ze voor collages. De ‘godfather van de popart’, die hij eind jaren veertig zou worden, werd toen al geboren. Hij had een gelukkige jeugd, maar er was ook, zoals hij het noemde, een sfeer van indoctrinatie. Zijn vader bewonderde Mussolini, diens foto hing verscholen achter in de zaak. Eduardo bezocht in de zomermaanden in Italië meerdere keren een door de fascisten georganiseerd jeugdkamp. Als ‘avanguardista’ droeg hij een uniform, werd gewekt met patriottische liederen. De dood was dichtbij. Tijdens het appel werden de namen van in Libië gesneuvelde Italiaanse soldaten gelezen.
Toen Italië in juni 1940 Groot-Brittannië de oorlog verklaarde, werd de vader van Eduardo aangehouden en met zijn grootvader en oom vastgezet. De winkel werd geplunderd en het interieur aan stukken geslagen. Na een korte gevangenschap in Liverpool werden ze met honderden andere gevangenen op de Arandora Star gezet, voor internering in Canada. Kort na vertrek torpedeerde een Duitse onderzeeër het schip. Onder de meer dan achthonderd doden waren de vader, oom en grootvader van Eduardo.

Monument
Op een dag fiets ik door een lichte regen de lange laan af die leidt naar het Kröller-Müller Museum. Mij wordt de weg gewezen naar het beeld St. Sebastian III. Daar staat hij, op twee benen, zowel robuust als kwetsbaar. Als een driedimensionale collage. Paolozzi vergaarde en bewaarde. “In de Westerse cultuur wordt vrij willekeurig bepaald wat afval is”, vond hij. De heilige martelaar is onder meer opgebouwd uit geribbeld karton, schroeven, tandwielen en een platgedrukte speelgoedwagon. Eerst gevat in was en daarna gegoten in brons, dat hier en daar op verwrongen staal lijkt. Ik zie in het beeld vooral Paolozzi’s leven uitgedrukt. De wonden die werden geslagen, de littekens die hij opliep. Het ruwe einde van zijn jeugd. De verwoeste winkel. De dood van zijn vader. Hij kende twee overlevenden, hun verhalen moet hij hebben gehoord. Over de mannen die in het scheepsruim in de val zaten. Het schip dat binnen een uur na de inslag zonk. St. Sebastian III is voor mij een monument. Glorieus opgetrokken uit materiaal dat door anderen voor waardeloos werd gehouden.
En de litho uit de bruine koker? Die heb ik ingelijst en ik kijk er vaak naar. Regelmatig ontdek ik nog iets dat ik niet eerder zag. Want zo werkt dat nu eenmaal bij Eduardo Paolozzi.