25 juli 2022
Dit artikel wordt u aangeboden door Museumtijdschrift en verscheen eerder in het papieren magazine.
In negentiende-eeuws Nederland werden niet alleen de eigen polders geschilderd, maar ook exotische oorden als Amerika, Suriname en Bretagne. Het Dordrechts Museum eert de schilders die verder keken dan onze landsgrenzen.
In de negentiende eeuw stond geen sentiment hoger aangeschreven dan het ‘vaderlandsch gevoel’. En geen enkele stroming in de schilderkunst wist dat gevoel beter te vatten dan de Haagse School. Schilderijen met Hollandse polders, de duinen, de zee, het leven van vissers en boeren werden razend populair in binnen- en buitenland. De luchten van Jan Hendrik Weissenbruch, de zeegezichten van Hendrik Willem Mesdag en de heides met schapen van Anton Mauve staan stevig in het collectieve geheugen gegrift. Het idee van een kunstmatig, drassig landschap met molens en grazende koeien bepaalt tot de dag van vandaag ons beeld van de Nederlandse negentiende-eeuwse schilderkunst.
Ongerept
Maar die heeft ook een ander gezicht. Er waren ook schilders die hun onderwerpen in het buitenland zochten. Dat geldt voor romantische kunstenaars uit de eerste helft van de negentiende eeuw, maar ook voor latere generaties. Neem een schilder als Alexander Wüst, iemand van wie tot voor kort bijna niemand had gehoord. Wüst werd in 1837 in Dordrecht geboren, maar groeide op in New York en vestigde zich op 27-jarige leeftijd in Antwerpen. Daar maakte hij schilderijen in de stijl van de Hudson River School, waarin de ongerepte schoonheid van het Amerikaanse landschap werd verheerlijkt. We kijken als het ware mee over de rug van de kolonist die uitkijkt over een wild landschap, dat weldra getemd zal worden door zijn pioniersgeest.
Na zijn terugkomst in Europa maakte Wüst reizen naar Schotland en Noorwegen, waar hij sublieme landschappen schilderde met mistvlagen die onheilspellend langs ruige bergtoppen scheren. Wüst exposeerde met veel succes in heel Europa en ook in de Verenigde Staten bleef zijn werk populair. Hij overleed al op 38-jarige leeftijd en raakte in de vergetelheid. Zijn werk bevond zich in particuliere collecties over de hele wereld – zelfs de sjah van Perzië was de trotse bezitter van een doek van Wüst –, maar in musea was het niet te zien. Wüsts Amerikaanse schoonmoeder liet zijn schilderijen na aan het Dordrechts Museum, waar ze in het depot belandden.
Ontdekking
Daar zijn ze sinds kort weer uitgehaald. Ze nemen een prominente plek in op de tentoonstelling ‘Wanderlust’, reislust, die laat zien hoe Nederlandse kunstenaars in de negentiende eeuw naar onherbergzame streken in Europa, Suriname, de Verenigde Staten, Noord-Afrika en Indonesië trokken. De tentoonstelling sluit aan bij het boek Spiegel van de werkelijkheid. 19de-eeuwse schilderkunst in Nederland van Jenny Reynaerts, conservator van het Rijksmuseum. Samen met collega Maaike Rikhof stelde zij de tentoonstelling, een samenwerking tussen Rijksmuseum en Dordrechts Museum, samen. Een speerpunt in het boek en de tentoonstelling is de ontdekking dat Nederlandse kunstenaars in de negentiende eeuw veel meer de wijde wereld in trokken dan tot voor kort werd aangenomen.
Per zaal staat een land of een streek centraal. De bezoeker maakt als het ware een reis door de wereld, maar ook door de tijd. Je ziet een stilistische ontwikkeling, die vaak samenhangt met de locatie. Zo gingen romantische schilders op zoek naar de bergen en rivierdalen in het noorden van Frankrijk. Aan het einde van de eeuw werden veel kunstenaars juist aangetrokken door Noord-Afrika, waar weer nieuwe kleuren en stijlen opdoemden.
Wildernis
Een denkbeeldige reis, zo moeten we ons ook voorstellen dat de negentiende-eeuwse bezoeker exposities van zulke werken ervoer. Een groot deel van de mensen moet met enige verwondering hebben gekeken naar de bergachtige landschappen met vreemde planten en dieren, zeker voordat de fotografie gemeengoed was geworden. Een tentoonstellingsbezoek was een manier om je te kunnen vergapen aan exotische oorden.
Kunstenaars gingen om die reden op zoek naar ongerepte gebieden, waar de industrialisatie nog geen greep op had gekregen. Tijdens de coronacrisis hebben we ervaren hoe het is om niet of nauwelijks te kunnen reizen, maar de hindernissen in de negentiende eeuw waren vele malen groter. Pas toen spoorwegen naar afgelegen gebieden werden aangelegd, trokken kunstenaars naar Bretagne, Barbizon of St. Ives in Cornwall. Daar ontstonden al snel kunstenaarskolonies. Ook onherbergzame rivierlandschappen werden makkelijker bereikbaar, toen de stoombootvaart op gang kwam. Voor een succesvolle kunstenaar was het overigens ondoenlijk om zich écht in de wildernis te vestigen. Contact met handelaars en verzamelaars was essentieel, dus regelmatig reizen naar de stad was broodnodig.
Er werden ook kunstenaars uitgezonden om gebieden te verbeelden die voor westerse ogen nog echt onbekend waren. Nederland onderhield in de negentiende eeuw een reeks handelsposten in toenmalig Nederlands-Indië, waarvan de meeste aan de kust lagen. Koning Willem I wilde ook de binnenlanden volledig laten verkennen. Daartoe werd de botanicus Caspar Reinwardt in 1815 benoemd tot directeur van landbouw, kunsten en wetenschappen op Java. Op zijn wetenschappelijke expedities nam hij diverse kunstenaars mee om alle planten, dieren, mensen en landschappen te tekenen die ze onderweg tegenkwamen. Een van deze schilders was Antoine Payen, die tien jaar in Indonesië zou blijven. Bij terugkomst heeft hij een grote serie schilderijen van Indonesië gemaakt, bedoeld voor een ‘Indische Galerij’ in Den Haag. Die zou er nooit komen, maar in Dordrecht zijn zeven schilderijen uit de serie bij elkaar gebracht.
Broeierig
Maar de denkbeeldige reis van de tentoonstelling begint dichter bij huis: in Italië, traditioneel hét reisdoel voor aankomende kunstenaars. Er hangt een serie prachtige aquarellen van Josephus Augustus Knip, die in en rondom Rome antieke ruïnes tekende. Ook Pierre Louis Dubourcq – opnieuw een minder bekende kunstenaar – heeft in Rome gewerkt. Zijn Italiaanse landschap met een bomengroep, een graf en enkele reizigers maakt indruk door de verbeelding van de rauwe leegte van het landschap en het licht dat in allerlei gradaties is vastgelegd.
Langs de Duitse rivierdalen voert de tentoonstelling naar Normandië, wat een reisdoel werd voor Haagse romantici als Johannes Bosboom, Andreas Schelfhout en Wijnand Nuijen. Via Noorwegen en de Verenigde Staten eindigt de tentoonstelling in Noord-Afrika. Jacobus van Looy ging naar Marokko, Ferdinand Hart Nibbrig schilderde prachtige pointillistische landschappen in Algerije. Ook hier worden onbekende kunstenaars naar voren gebracht, zoals August Le Gras, die een groot deel van zijn leven in Tunesië en Algerije doorbracht.
Tentoonstellingsmakers Jenny Reynaerts en Maaike Rikhof hebben ook vrouwelijke kunstenaars aan de vergetelheid willen onttrekken. Bramine Hubrecht, die broeierige landschappen op Sicilië tekende, bleek bijvoorbeeld een ontdekking. De Noorse Betzy Berg trouwde met een Nederlander, waarna het echtpaar zich op Vlieland vestigde. Berg schilderde grote kustgezichten, zowel in Nederland als in Noorwegen. Ze ging heel ver om die te kunnen bestuderen. In 1892 ging ze met een walvisvaarder mee de Poolzee op om, gehuld in een oliepak met zuidwester, het vangen van een potvis vast te leggen. In het noorden van Noorwegen logeerde Berg bij een vuurtorenwachter. Die kreeg de opdracht haar in een kist aan een touw uit het venster neer te laten, tot vlak boven de woeste golven. Daar zat ze te schilderen, totdat ze met een ruk aan het touw het signaal gaf dat de vuurtorenwachter haar weer mocht ophijsen. Alles voor de kunst.
Kees Keijer is kunsthistoricus en -criticus
Dit artikel verscheen eerder in Museumtijdschrift 22/4, pp. 44-48. Zie ook de webrecensie Vlucht naar een arcadisch verleden.
Zonde dat er bij deze schitterende tentoonstelling geen tentoonstellingscatalogus is uitgebracht.