6 maart 2024
Stadhuismuseum Zierikzee presenteert met Dirck van Delen het zesde luik in de reeks ‘Zeeuwse meesters uit de Gouden Eeuw’. Deze editie verrast opnieuw met een regionale schilder van buiten de canon en is het bekijken meer dan waard.
Het intiemste schilderij op de expositie is een atypisch werk voor Dirck van Delen (1604/05-71). Het doodsportretje uit 1626 van zijn jonggestorven zoontje Pieter is pas kortgeleden in zijn oeuvre bijgeplaatst. De jonge vader heeft zijn kind een lauwerkrans meegegeven en het ligt opgebaard op een opgerolde, gevlochten mat van stro. Stro vangt de geest van de overledene op, opdat deze niet blijft dwalen. Naar het zich nu laat aanzien blijft het voor Van Delen bij dit enige kind, ondanks dat hij drie keer in het huwelijk treedt.
Dirck van Delen wordt geboren in Heusden en belandt via Breda in Middelburg. Daar woont hij wanneer hij als Dirck Christiaensen in Arnemuiden in het huwelijk treedt met Maijken van der Gracht, een wat oudere ‘jongedochter’ (niet eerder getrouwde vrouw) uit een zeer goed milieu. Kort hierna bedient hij zich voor het eerst van de familienaam Van De(e)len.
Stijlverschillen
Dat Van Delen al jong iemand van statuur is, blijkt uit zijn benoeming tot burgemeester van Arnemuiden in 1628, een positie die hij tot aan zijn dood vele malen zal bekleden. De lijst met maatschappelijke posities is schier eindeloos, van weesmeester en thesaurier tot deken van diverse gilden. Vanaf 1641 overvleugelt zijn maatschappelijke carrière zijn productiviteit als schilder. Van Delen kiest voor een genre dat niet breed is beoefend: architecturale voorstellingen (perspectieven) van gefingeerde paleishoven, zaal- en kerkinterieurs. Het lijkt erop dat hij het zichzelf heeft eigengemaakt, van een leermeester is niets bekend. Wel is duidelijk dat hij gebruik maakt van architectuurprenten.
Over de stoffage (de figuurtjes die zijn gebouwen bevolken) van zijn schilderijen is al lang discussie of hij die zelf heeft geschilderd of collega’s dat heeft laten doen. Bernard Vermet, samensteller van de tentoonstelling, is ervan overtuigd dat Van Delen het meestal zelf ter hand heeft genomen, al zijn er in later tijden zeker aanwijsbare ‘samenwerkingen’ met specialisten als David Teniers II. Wie eens goed de tijd neemt naar al het volk te kijken, ziet nogal wat stijlverschillen zonder er de vinger op te kunnen leggen of dat het werk is van verschillende meesters.
Spectaculaire spiegel
De tentoonstelling is ‘klein maar fijn’. Fraaie voorbeelden uit zijn productieve eerste decennia zijn aangevuld met werken uit de latere periode waar zijn maatschappelijke activiteiten de overhand hebben, al blijft hij tot zijn dood schilderen. Van Delen blijft zich ontwikkelen en gebruik maken van recent uitgegeven prenten. Dat is te zien in zijn schilderijen en ook op te maken aan de hand van de uitgebreide boedelinventaris na zijn dood. Hij beschikt over veel studiemateriaal als tekeningen, prenten en boeken. Ronduit spectaculair is Het advocatenkantoor uit 1642. Mogelijk maakt hij het voor zichzelf als een soort spiegel van zijn maatschappelijke status.
Dirck van Delen schildert niet louter in klein formaat. In de jaren dertig maakt hij een zevendelige kamerbeschildering, die helaas te groot bleek om het museum in te krijgen. Dankzij het alternatief, een reproductie op ware grootte, ervaart de bezoeker hoe het is om in de geschilderde wereld van Van Delen rond te wandelen. Twee andere interessante werken zijn echt afwezig in Zierikzee. Een groot doek met Justitia uit 1656 dat Van Delen schenkt aan de stad Arnemuiden, is daar nog altijd te zien. Aandoenlijk is het rouwbord ter nagedachtenis aan zijn drie echtgenotes en waar zijn eigen naam na zijn verscheiden is toegevoegd. Beide werken zijn vanaf 1 april te zien in Museum Arnemuiden, een omweg wanneer toch in Zeeland meer dan waard.
Bij de tentoonstelling verschijnt een publicatie van uitgeverij WBooks, geschreven door Dirck van Delen-kenner Bernard M. Vermet.